Johan Wempe (51) wordt een beetje verlegen als hij wordt gecomplimenteerd met het vertrouwen dat hij geniet in het brede veld van maatschappelijk verantwoord ondernemen . Maar het staat buiten kijf dat het ministerie van Economische Zaken en het bestuur van het Kenniscentrum MVO erin zijn geslaagd een zwaargewicht binnen te halen. Wempe was partner bij KPMG Sustainability en hoogleraar bedrijfsethiek aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Hij hield zich als hoogleraar vooral bezig met de internationale bedrijfsethiek en duurzaamheid. Naast de multinationals gaat hij zich nu ook richten op middelgrote en kleine bedrijven. Het kenniscentrum moet met name die ondernemingen stimuleren meer te doen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen . Zij zouden, zo is de indruk van onder andere het ministerie van Economische Zaken, te weinig initiatief tonen. Wempe vindt dat een te enge omschrijving van de (toekomstige) gebruikers van het kenniscentrum.

‘Het midden- en kleinbedrijf wil niet aangemerkt worden als achtergebleven gebied. Die ondernemingen doen lokaal al een heleboel zaken. Maar de ondernemers definiëren het vaak zelf niet als maatschappelijk verantwoord ondernemen . Daarbij speelt ook dat ze nauwelijks met hun initiatieven in de openbaarheid komen of willen komen. Maar dat wil niet zeggen dat ze niets doen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is met je bedrijf willen bijdragen aan een verbetering van de samenleving. En dat is niet voorbehouden aan multinationals of andere grote ondernemingen.’

Het kenniscentrum is begin 2004 opgericht op initiatief van het ministerie van Economische Zaken, met als doel het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen . Het is de bedoeling zoveel mogelijk verschillende partijen bij dit proces te betrekken. Het gaat, zoals het er nu uitziet, vier rollen vervullen: kennismanager, stimulator, makelaar en denktank. Bij al die rollen loopt het kenniscentrum het gevaar in het vaarwater van commerciële initiatieven te komen en, zonder dat er aanleiding toe is, wordt er al over gemopperd.

Volgens Wempe is de rol van het kenniscentrum vooral ondersteunend. ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen staat niet op zichzelf. We moeten ook de burgers, de consumenten, erbij betrekken en de overheid. Om duurzame producten een succes te laten zijn, moet je ook de vraag stimuleren. Neem nu een probleem als klimaatverandering. Bij het vinden van oplossingen kan de overheid een sturende rol op zich nemen, maar de bedrijven moeten de marktkansen van duurzame energie benutten. Wij kunnen als kenniscentrum daar vanuit onze verschillende rollen dienstbaar in zijn.’

Wempe denkt nog even na en zegt dan: ‘We hebben maatschappelijk een nog veel bredere rol. Neem het probleem van obesitas. De mens van tegenwoordig beweegt te weinig. Met name het overgewicht van de jeugd, een groep die ruime toegang heeft tot frisdrank en fast food, is een probleem. Daar kan je wel de bedrijven de schuld van geven, omdat ze die frisdranken et cetera maken. Maar waarom niet de computer, de software en de autofabrikanten aangesproken omdat hun producten ertoe bijdragen dat we te weinig bewegen. Ook kun je de overheid aanspreken wanneer deze bezuinigt op gymles. Of waarom niet ouders aangesproken dat zij hun kinderen ander consumptiegedrag leren. Kortom, het gaat om veel partijen die allemaal een steentje bij moeten dragen aan de oplossing van dit probleem. Juist daar kunnen wij als Kenniscentrum MVO een rol bij spelen, door het te signaleren maar ook door kennis aan te dragen en themabijeenkomsten te organiseren.’

Als het kenniscentrum erin slaagt om al zijn ambities waar te maken, verandert maatschappelijk verantwoord ondernemen in maatschappelijk gestuurd ondernemen. Bedrijven krijgen via het kenniscentrum de thema’s die het meest leven in de samenleving aangereikt. Een van de middelen daarvoor is het maatschappelijk verslag van de NV Nederland. Het eerste wordt deze week bij de officiële opening van het kenniscentrum in Rotterdam gepresenteerd.

Wempe: ‘Het maatschappelijk verslag van Nederland is een poging om in kaart te krijgen wat in Nederland op dit moment worden gezien als de belangrijkste problemen. Daarvoor hebben we een enquête gehouden onder meer dan honderd mensen. We hebben hen ondervraagd over zestig issues die wij belangrijk vinden. We hebben hun gevraagd aan te geven hoe urgent het vraagstuk is, maar ook welke rol ondernemerschap kan spelen bij het oplossen daarvan. Vervolgens is daar een toptien uitgekomen. Die staat in het verslag. Maar wij hebben die mensen niet alleen gevraagd wat zij het belangrijkste issue vinden, maar ook of zij al initiatieven van bedrijven kennen op dat specifieke onderwerp. Zo willen we een aantal “best practices” boven tafel krijgen waar andere bedrijven ook weer van kunnen leren. Het voordeel van zo’n breed onderzoek is ook dat we hiaten kunnen signaleren in beschikbare kennis. Wij kunnen dan het initiatief nemen om zelf zaken uit te (laten) zoeken, maar ook om die bijvoorbeeld in samenwerking met universiteiten op te zetten.’

Het maatschappelijk verslag is een favoriet van Wempe. Dat past bij zijn stelregel van ‘meten is weten’. ‘Ik ben heel erg trots op dit maatschappelijk verslag. Het is nog in de beginfase, een eerste ronde veldverkenning van wat er leeft in Nederland. Volgend jaar moet er aan nog meer mensen gevraagd worden de vragenlijst in te vullen en er moeten nog meer onderwerpen aangedragen worden waar we ons als samenleving druk over maken en waar we verbetering in willen aanbrengen. Mijn ideaal is dat het maatschappelijk verslag een aantal indicatoren oplevert waar we resultaten kunnen meten. Zo krijgen bedrijven informatie hoe hun inspanningen uitwerken op de samenleving en hoe zij waardering kunnen krijgen voor hun inspanningen. Dat versterkt hun inspanningen voor duurzaam ondernemen. Dat laatste is misschien wel een betere stimulans voor bedrijven dan ze in een bepaalde richting te dwingen. Bij onze cultuur past het ”engagement” ook beter dan nieuwe of strengere regels. Bovendien geeft engagement een duurzamer resultaat.’

Ook ziet Wempe bij wat hij zelf noemt ‘compliance’, het houden aan de regels, het gevaar dat bedrijven zich minder kwetsbaar en open zullen opstellen. ‘Als ondernemingen niet meer kunnen toetsen aan de samenleving hoe ze het doen, maar onmiddellijk aan de schandpaal genageld worden, worden ze veel voorzichtiger en krijg je als samenleving minder informatie.

Dat betekent niet dat je ondernemingen niet mag aanspreken op hun prestaties. Integendeel, maar je moet dat vooral doen via de dialoog en zo nu en dan de confrontatie opzoeken.’

Staatssecretaris Karien van Gennip heeft de wens uitgesproken voor een Nederlandse duurzaamheidsindex. De vraag is of dat een goed idee is. Er bestaat al een aantal goede duurzaamheidsindices (FTSE4Good en de Dow Jones Sustainability Index (DJSI)) waar de Nederlandse bedrijven goed scoren op duurzaamheidsgebied. Daarnaast is het de vraag of er genoeg Nederlandse AEX- en Midkap-fondsen zijn die kunnen voldoen aan de criteria voor mensen, milieu en winst. Wempe is niet zo somber: ‘Wij onderzoeken samen met de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling of zo’n index de moeite waard is. De gebruiker moet er wel behoefte aan hebben en misschien komen we er wel op uit dat we een Europese index moeten krijgen. Uiteindelijk is voor alle inspanningen het doel om bedrijven te laten zien dat een betere samenleving “business” is. Dat je meer kan scoren met duurzame producten en diensten, dialoog en de loyaliteit van je werknemers.’