Oorzaak voor de late duurzaamheidsrapportage is de kwaliteit van de interne informatievoorziening rond duurzaamheidsonderwerpen. Veel rapporteurs werken met stand alone systemen, beheerd door stafafdelingen Communicatie, Human Resources of Milieu. Gegevens voor het duurzaamheidsverslag worden verzameld aan de hand van jaarlijks (vaak wereldwijd) rondgestuurde vragenlijsten en zijn niet of nauwelijks als continue sturingsvariabelen geïmplementeerd. De gegevens producerende vestiging ervaart de vragenlijst als de jaarlijkse kerstkaart, stuurt er één ingevuld retour met een welgemeend ’tot volgend jaar’.
Het vergaren van de gegevens verwordt daarmee tot een jaarlijkse crime. Ondernemingen zouden er goed aan doen duurzaamheidsgegevens te behandelen als werkelijke sturingsvariabelen en de vergaring en validatie daarvan te plaatsen bij corporate control, in plaats van bij de inhoudelijke stafafdelingen. Deze laatste zouden zich uiteindelijk moeten beperken tot indicatorontwikkeling en advisering.
De cijfergoden van corporate control zijn immers vertrouwd met het ijken van cijferstromen op principes van interne controle. Zij kennen de eisen aan administratieve organisatie en systeemgrondslag van rapporterende vestigingen.
Verslagleggende ondernemingen zouden zichzelf een grote dienst bewijzen komende jaren deze slag te maken, een beweging die bij de eenzame koplopers al waarneembaar is.
Naast het tijdig opleveren van een duurzaamheidsrapportage zal een dergelijke benadering ook de verificatie van de rapportages ten goede komen. Analisten en duurzame indices nemen nu veelal genoegen met ongecontroleerde cijfers. Maar de invloedrijke Dow Jones Sustainability Group Index gaat op niet al te lange termijn verificatie eisen.
Alleen maar accountancy-achtige verbeteringen die ondernemingen op duurzaamheidsfront te doen staan? Nee, zeker niet. De grootste uitdaging ligt in inhoudelijke verbeteringen, maar een goed geïntegreerd sturingssysteem voor duurzaamheidsdata blijkt een belangrijke aanjager voor de zoektocht binnen en buiten de onderneming naar werkelijke duurzaamheidsverbeteringen.
Een goede selectie van prestatieindicatoren is daarbij van wezenlijk belang voordat een dergelijk datasysteem kan worden opgezet. Veel ondernemingen presenteren op dit moment vooral heel véél gegevens. In de toekomst zal indikking noodzakelijk zijn naar indicatoren die werkelijk iets zeggen.
Feitelijk zouden indicatoren inzicht moeten bieden in wat een bedrijf de maatschappij ontneemt, bijvoorbeeld via klimaatbeïnvloeding, ten opzichte van wat het de maatschappij oplevert via de geleverde functie. Voor een voedingsmiddelenbedrijf zou bijvoorbeeld geleverde voedingswaarde kunnen gelden en voor een bank beheerd vermogen of aantal transacties.
Indicatoren zouden ook zodanig moeten worden opgesteld dat ze ongevoelig zijn voor bijvoorbeeld invloed van outsourcing, fusies, overnames, groei of krimp van de omzet. Indicatorenontwikkeling wordt op dit moment voortvarend opgepakt door het Global Reporting Initiative (GRI), door sectorgewijs zinvolle indicatoren te ontwikkelen, waardoor vergelijking.
Als ondernemingen er in slagen om zowel tot zinvolle duurzaamheidsindicatoren te komen én deze cijfers aan het accountancyregime te onderwerpen, stellen ze analisten en andere gebruikers uitstekend in staat zich te beperken tot het beoordelen van de duurzaamheidsprestaties an sich. Slechts dan kan duurzaamheid op termijn een volwaardige plaats verwerven in het reguliere jaarverslag van de onderneming. Dat is winst voor de onderneming, want daarmee wordt haar inhoudelijke duurzaamheidsinitiatief beloond. Dat is ook winst voor de samenleving, want deze aandacht zal een extra acceleratie geven aan de maatschappelijke prestatie van de onderneming. En het is winst voor de aandeelhouder, want deze krijgt betrouwbare beoordelingskaders en een meer duurzame onderneming.
Rob van Tilburg is manager van DHV adviesgroep duurzaam ondernemen