Het midden- en kleinbedrijf blijft een buitenbeentje in de huidige discussie rond maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Beleidsmakers hebben vooral oog voor de grote maatschappelijke onderwerpen als transparantie, mensenrechten en reputatie. Dat zijn thema’s waar mkb-ondernemers nauwelijks mee te maken hebben en voor hen is nog onduidelijk wat een meer op de samenleving gerichte houding oplevert. Bovendien hebben ze het vaak te druk om ver vooruit te kijken. De dagelijkse eisen aan de onderneming vragen al genoeg tijd en aandacht.

In deze afwachtende houding kan verandering komen, zo constateert Ruud Hoevenagel, onderzoeker van het EIM, in zijn rapport ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het midden- en kleinbedrijf’, mits het mkb merkt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen loont. Maar uit het onderzoek blijkt dat mkb-ondernemers zelf nauwelijks overtuigd zijn van het ‘win-winkarakter’ – wat goed is voor de samenleving is ook goed voor de onderneming – van maatschappelijk ondernemen.

De maatschappelijke activiteiten die het mkb nu ontplooit, worden ingegeven door de overweging ‘dat het hoort’ of – in mindere mate – ‘dat het moet’. Het ‘moeten’ is een resultaat van ketenbeheer. Toeleveranciers worden gedwongen te voldoen aan hogere ecologische of sociale eisen door een grote afnemer.

Een van de ondervraagden zegt dat ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen een elitediscussie is voor de grote spelers in het bedrijfsleven’. Hoevenagel geeft deze ondernemer voor een deel gelijk. In het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat het vaak om aspecten die van belang zijn voor grote bedrijven: maatschappelijk verslagen, Oeso-richtlijnen voor multinationals, testen van producten door onder andere de Consumentenbond of de acties van Greenpeace of Amnesty International, zo schrijft hij in zijn verslag.

De manier waarop het midden-en kleinbedrijf mvo aanpakt, hangt, zo stelt Hoevenagel, helemaal af van zijn interne en externe omgeving. Als een mkb-onderneming merkartikelen importeert uit ontwikkelingslanden, anonieme klanten heeft, geen maatwerk levert en te maken heeft met scherpe concurrentie, is zij gevoeliger voor de kritiek van de omgeving met alle gevolgen van dien bij een maatschappelijk ongewenste aanpak en loont het dus meer om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het zijn ook deze mondiale aspecten waar de beleidsmakers zich oprichten bij nieuwe mvo-programma’s en initiatieven. Terwijl voor een gemiddelde mkb-ondernemer maatschappelijk verantwoord ondernemen bestaat ‘uit het goed omgaan met milieuzaken in het bedrijf, uit het voeren van een fatsoenlijk personeelsbeleid en dat lokale clubs en algemene goede doelen kunnen rekenen op een financiële bijdrage’.

Eigenlijk zien de meeste mkb-ondernemers maatschappelijk verantwoord ondernemen helemaal niet als een vorm van ondernemen, maar meer als een ‘uiting van betrokkenheid naar de (lokale) gemeenschap toe’. Dat betekent in de praktijk, zo schrijft Hoevenagel, dat naamsbekendheid niet de belangrijkste reden is om mee te doen aan vrijwilligerswerk, sponsoring of het steunen van goede doelen. Mkb-ondernemers hebben meer het idee dat dit soort initiatieven hoort bij hun maatschappelijke plicht. Maar het niet te koop lopen met sponsoring of steunen van goede doelen heeft ook een banale reden: sommige ondernemers zijn bang dat ze overstelpt zullen worden met nieuwe aanvragen.

Hoevenagel heeft voor deze opdracht van het ministerie van Economische Zaken nog eens vier onderzoeken van de afgelopen drie jaar met elkaar vergeleken op het percentage van bedrijven dat zegt aan maatschappelijk verantwoord ondernemen te doen. Hij komt daardoor tot de conclusie dat niet 63% van het Nederlandse mkb aan maatschappelijk ondernemen doet, maar slechts 12%, en zelfs dat percentage lijkt hem nog aan de hoge kant. Een verwarrende conclusie omdat uit zijn rapport blijkt dat mkb-bedrijven vrij veel aan maatschappelijke zaken doen. Maar ook bij dit rapport zit de zelfbedachte definitie van mvo in de weg zit.