Brenger van deze verrassend positieve boodschap is Kees Cools, hoogleraar organisatiefinanciering in Groningen. Onlangs hield hij zijn inaugurele rede onder de titel ‘Darwin in aandelen’. Zijn betoog is van een voorbeeldige helderheid, maar er zit wel een rare knik in.

Hij vertrekt vanuit de natuurwet van Darwin: leven is gericht op individueel overleven via natuurlijke selectie waarbij de sterkste overblijft en de zwakste is gedoemd uit te sterven. Op de aandelenmarkt lijkt dezelfde wetmatigheid te heersen. Is dat ook zo?

Cools zet hier een tussenstap: het is al niet zo wanneer je kijkt naar het leven van de mens. Daar vind je geen blinde selectie, geen doelloos overleven van het sterkste individu, maar een doelbewuste gerichtheid op het overleven van de soort. De mens is het enige niet-Darwinistisch levende wezen, dus zo alomvattend is die natuurwet niet.

De stap die je vervolgens verwacht is: de aandelenmarkt is een uitvinding van mensen. Hij zal dus menselijke trekken vertonen en niet louter gehoorzamen aan blinde natuurwetten. Je wacht tevergeefs. Want eenmaal aangekomen bij de aandelenmarkt, verdwijnt de mens weer uit beeld. Deze markt heeft aan zijn eigen wetten genoeg, ook als het gaat om moraal.

Want empirisch onderzoek toont aan dat de markt, gemiddeld en op langere termijn gezien, juist positief reageert wanneer ondernemingen zich langetermijndoelen stellen, de negatieve effecten van hun optreden proberen te voorkomen of corrigeren, en een reputatie van betrouwbaarheid en integriteit overeind weten te houden.

Cools komt met een aantal koerswijzigingen die dat moeten onderbouwen, minstens in negatieve zin: niet-duurzaam ondernemen drukt de koers, duurzaam ondernemen stuwt hem soms omhoog, niet altijd, maar houdt hem wel op peil, want daarmee beantwoord je als onderneming aan normale verwachtingen. Het gangbare beeld van de markt – ‘It’s a jungle out there’ – blijkt te berusten op een misvatting. De aandelenmarkt van Kees Cools staat uit zichzelf garant voor moraliteit.

Het kan zijn. Maar hij krijgt wel weerwerk van een autoriteit op het gebied van de aandelenmarkt én van de markt in het algemeen én van de moraal, Onno Ruding, oud-minister van Financiën, oud-bankier, en nu auteur van een klein boekje: Markt en Moraal (Aspekt 2004).

Het betreft hier een uit de hand gelopen voordracht voor de Edmund Burke Stichting, het genootschap dat zichzelf aandient als ‘het platform in Nederland voor het conservatieve gedachtegoed’. In ongeveer veertig bladzijden bespreekt Ruding de verhouding van markt en moraal, en de rol van de overheid, van maatschappelijke groeperingen en van individuele marktdeelnemers in het functioneren van onze samenleving, maar ook de zin en onzin van het poldermodel, topsalarissen, en de bedenkelijke kanten van het corporatisme. De directeur van de stichting kondigt het geheel aan als ‘een poging om conservatieve ideeën los te laten op het economische leven’.

Dat conservatieve valt wel mee, tenzij je iedereen conservatief noemt die probeert om de kerk midden in het dorp te houden. Maar veel is het wel, zelfs voor veertig bladzijden.

In zo’n geval wil het wel eens helpen dat je op zoek gaat naar enkele sleutelzinnen als houvast. Ik noem er een paar. ‘Het zou onjuist zijn de markt als enige leidraad te hanteren voor het functioneren van onze samenleving en economie en voor ons persoonlijk handelen in die samenleving. Immers, de markt is amoreel, een technisch mechanisme, niet meer en niet minder'(18).

Daar gaat Cools met zijn moraliteit van de markt. Zijn opgewektheid krijgt verder een gevoelige tik als we bij Ruding lezen: ‘Het is met de individuele deugden (van de marktdeelnemers) helaas niet voldoende goed gesteld om onze samenleving voornamelijk op dat morele kompas te laten varen'(49), wat een ingevouwen manier van zeggen is voor: ‘De gemiddelde marktdeelnemer vaart niet op een moreel kompas’. Daar moet dan iets aan gedaan worden, zou je zeggen. Welnu, als de markt niet zelf de zaak moreel op koers houdt, zoals Cools zonnig ziet gebeuren, moet de bedenkelijke natuur van de mens een handje geholpen worden, aldus de wat sombere suggestie van Ruding. En dus?

Cools heeft de mens niet nodig, want de markt genereert zelf moraliteit. Ruding ruimt wel een plaats in voor de mens, maar verwacht er niet veel van. Cools laat de tijd het werk doen, maar betaalt daarvoor de hoge prijs van misschien tijdelijke maar zeker ernstige maatschappelijke verruwingen. Ruding houdt markt en moraliteit behoedzaam gescheiden, maar moet dan de hulp inroepen van een veelheid aan ongelijksoortige instrumenten met onzekere werkingskracht.

Het eendimensionale van Cools en de stapeling van Ruding zijn geen van beide echt bevredigend. Moraal in de markt is niet zo eenvoudig als Cools denkt, en niet zo moeilijk als Ruding het maakt. Maar bij beiden is marktmoraal niet-Darwinistisch. Misschien vormt dat een begin.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.