Zijn aanwezigheid geeft aan dat er de afgelopen 25 jaar heel wat veranderd is in de manier waarop tegen multinationale ondernemingen wordt aangekeken. De multinationals waren vroeger voor de grote meerderheid van de VN-leden in de eerste plaats op winst beluste kapitalisten, die met het grootst mogelijke wantrouwen werden bejegend. Nu wordt op diezelfde multinationals een zwaar beroep gedaan om een rol te spelen bij het bevorderen van de vrede en veiligheid.
Dat beroep sluit goed aan bij het voortschrijdende denken bij de meeste grote bedrijven over hun rol in de landen waar zij werken. Uit eigener beweging, maar ook naar aanleiding van indringende vragen van regeringen, actiegroepen en aandeelhouders hebben zij zich bezonnen op hun ‘business principles’. De afgelopen jaren is die bezinning onder de bonte vlag van ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen ‘ steeds verder verfijnd.
Maar de basisvragen zijn in al die jaren niet echt veranderd, zo blijkt ook uit het vorige week verschenen boek De winst van vrede. Steeds weer gaat het om de vraag of het ethisch verantwoord is om te investeren in een land met een verwerpelijk regime, bijvoorbeeld omdat dat banen oplevert voor de locale bevolking, of dat het ethisch gezien beter is om dat niet te doen en daarmee schone handen te houden. Steeds weer duikt de vraag op of en in hoeverre onze eigen westerse normen en waarden toegepast kunnen worden in landen met een andere cultuur.
De auteurs, consultant voor intercultureel management Mijnd Huijser en de journalist Karolien Bais, spitsen die vragen nu toe op wat zij noemen ‘conflictgebieden’ en onderzoeken de vraag hoe multinationals daar kunnen bijdragen aan stabiliteit en vrede. Economische ontwikkeling is immers een belangrijke voorwaarde voor stabiliteit. Het begrip conflictgebied definiëren zij daarbij ruim, Afghanistan, Birma (dat al veertig jaar een dictatuur is) en grote delen van Afrika vallen eronder.
Aan de hand van een aantal verhelderende interviews met managers van grote ondernemingen en vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties laten zij de dilemma’s zien die bij het ondernemen in deze gebieden aan de orde komen. Hoe ga je om met ondemocratische machthebbers? Hoe ver ga je als bedrijf bij het overnemen van publieke taken als onderwijs? Moet je je niet helemaal terugtrekken?
Zij concluderen dat economische sancties veel humanitair leed veroorzaken en maar zelden tot regimeverandering leiden en constateren dat ‘de opvatting dat een multinational niets te zoeken heeft in landen waar de mensenrechten worden geschonden, langzamerhand terrein verliest’. ‘Wegblijven’ heeft het regime in Birma niet heeft veranderd, terwijl de plaats van bedrijven die zich terugtrokken snel werd ingenomen door Aziatische bedrijven.
Dus is voor hen de vraag hoe een multinational het beste te werk kan gaan, primair om winst te maken, maar secundair om te zien of de onderneming kan bijdragen aan de ontwikkeling van het land. Niet alleen door banen te scheppen, of door de gezondheidszorg van personeelsleden en hun familie op zich te nemen, maar ook door haar invloed bij de lokale en landelijke overheid te doen gelden op andere terreinen.
Natuurlijk kan een onderneming zich niet direct mengen in de binnenlandse politiek van het gastland, daartoe heeft deze noch de legitimiteit noch de macht. Maar hoever kunnen en willen ondernemingen wél gaan? Huijser en Bais zien voor bijvoorbeeld Birma veel in het vormen van een ‘platform’ om daarmee ‘het bewind tot aanpassingen te verleiden’. Dat platform zou moeten bestaan uit VN-instellingen, hulporganisaties, overheid, en lokale en internationale bedrijven. Voorwaarde voor succes is een neutrale sfeer, waarin voor het huidige antagonisme tussen het Westen en de Birmese regering geen plaats is.
Het is voor bedrijven niet gemakkelijk om in zo’n coalitie een plaats te vinden, onder meer omdat de culturen van multinationals en die van non-gouvernementele organisaties flink kunnen botsen. Tegenover het winstgerichte denken van de ondernemers staat het vaak compromisloze idealisme van de ngo’s. De auteurs zien wel een uitweg uit dit dilemma, want er zijn in hun ogen voldoende gemeenschappelijke doelen voor beide partijen. Zij hopen zelfs dat bedrijven hun economische macht meer zullen inzetten om samen met ngo’s politieke doelen te realiseren.
Daarbij gaan de auteurs een stap te ver, want ondernemers moeten primair ondernemen en geen politieke invloed willen uitoefenen. De in dit boek geïnterviewden maken dat ook duidelijk. Want wie zich te ver op het politieke speelveld waagt, krijgt terecht het verwijt dat decennialang door de vergaderzalen van de VN heeft geklonken, namelijk dat ondemocratische, op winst beluste kapitalisten de wereld naar hun hand aan het zetten zijn.