Het gaat om vragen als: hoe kun je als internationaal bedrijf in uiteenlopende landen duurzaam ondernemen, rekening houdend met de lokale cultuur, de maatschappelijke context en het overheidsbeleid? Hoe kan het bedrijfsbeleid op dit terrein optimaal worden afgestemd op het te voeren beleid van lokale vestigingen en vice versa? En welke maatschappelijke verantwoordelijkheid kunnen bedrijven nemen in de keten waarin zij produceren?
De grote belangstelling van de bedrijven is met name te danken aan de positieve ervaring die het bedrijfsleven heeft opgedaan in eerdere Nido-programma’s, zoals ‘Van financieel naar duurzaam rendement’. Hierin hebben negentien bedrijven twee jaar lang samengewerkt. Al deze bedrijven werkten tot dan toe afzonderlijk aan het concretiseren van duurzaam ondernemen, maar juist de samenwerking heeft tot meerwaarde geleid. Of, in de woorden van Jan Löwik, ex-directeur van Uniqema, een van de deelnemende bedrijven: ‘Nieuw is het benoemen, expliciet maken en verankeren van het onderliggende beleid en de samenhang daarin in de richting van alle stakeholders.’
Bij de start van dit programma bleek dat het vrijwel geheel ontbrak aan bruikbare kennis en ervaring en aan wetenschappelijk onderzoek. Evenmin was een gestructureerde aanpak van duurzaam ondernemen voorhanden, zodat de deelnemers noodgedwongen gezamenlijk een mogelijke benadering hebben ontworpen.
Uit de praktijkervaringen die de negentien bedrijven opdeden, kwamen nieuwe vragen naar voren die zich niet direct lieten beantwoorden in het kader van dit programma, zoals: wat zijn de mogelijkheden om de relatie met de stakeholders te verbeteren?
De programmaleiding herformuleerde dit soort vragen vervolgens op een hoger abstractieniveau en stelde in samenwerking met universitaire onderzoekers een tweejarig onderzoeksprogramma ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ‘ op, gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken. Zo onderzoekt de Universiteit Twente hoe maatschappelijke organisaties aankijken tegen duurzaam ondernemen en doet de Erasmus Universiteit Rotterdam dit vanuit het bedrijfsleven.
De conclusie uit vier jaar ervaring met praktijkexperimenten is dat het een andere wetenschappelijke aanpak vereist dan gebruikelijk om een volgende sprong te kunnen maken: van onderop in plaats van vanboven af. Traditioneel begint wetenschappelijk onderzoek met het opstellen van een theorie om vanuit die theorie praktijkvragen te formuleren. De antwoorden op die vragen vormen het materiaal dat de theorie ondersteunt of ontkracht. Bij het opstellen van theoretische modellen over veranderingsprocessen in de richting van duurzaamheid leidt dit echter tot specifieke vragen die voor de bedrijven meestal niet relevant zijn, juist omdat het in dit wetenschapsgebied nog ontbreekt aan voldoende casuïstiek.
De omgekeerde route is hier effectiever: praktijkervaringen van de bedrijven leiden tot vragen die pas na grondig wetenschappelijk onderzoek te beantwoorden zijn. Toch kunnen de bedrijven intussen doorgaan met het ontwikkelen van hun beleid op het gebied van duurzaamheid, doordat ze in de programma’s leren van de ervaringen van de andere deelnemers.
Om dit leerproces zo efficiënt mogelijk te maken, heeft het Nido een procesmatige aanpak ontwikkeld die partijen bij elkaar brengt, bijvoorbeeld binnen een productieketen, in een brancheorganisatie of door banden te leggen met stakeholders en wetenschappelijke onderzoekers. Het is een vorm van sociale innovatie die in het geval van duurzaamheid net zo belangrijk is als technologische innovatie.
Deze benadering vergt een organisatie zoals het Nido, die fungeert als intermediair tussen de bedrijven en de kennisinstellingen, die de vragen van de bedrijven kan vertalen in wetenschappelijke termen en die wetenschappelijke concepten geschikt maakt voor praktisch gebruik.
Intussen werken nu uiteenlopende Nederlandse kennisinstellingen samen in een netwerk. Dit leidt tot een stroom aan wetenschappelijk onderzoek dat voortdurend gevoed wordt met vragen uit de praktijk. Omgekeerd kunnen de kennisinstellingen hun theorieën toetsen bij de deelnemers in de programma’s. Dit maakt het mogelijk duurzaamheid systematisch te verbeteren, waardoor de beoogde noodzakelijke sprongen in duurzaamheid binnen bereik komen.
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft duidelijk vertrouwen in deze werkwijze getuige het enthousiasme waarmee bedrijven aan het nieuwe internationale programma deelnemen.
Jacqueline Cramer is hoogleraar Milieumanagement Erasmus Universiteit Rotterdam en programmamanager