We hebben nu ons eigen actieprogramma Duurzame Daadkracht en ik ben het eens met de brief van een aantal ontwikkelings- en milieuorganisaties aan de informateurs dat het nieuwe kabinet, wat mij betreft Balkenende II, deze lijn stevig voortzet. De briefschrijvers vinden dat het komend kabinet richting moet geven aan duurzaamheid op basis van partnerschappen en de uitvoering van Duurzame Daadkracht. Dat is een wijs advies. Duurzame ontwikkeling is een kwestie van lange adem. Voor de uitvoering heb je dus commitment op het hoogste niveau nodig, voldoende financiën en een adequate structuur, die gericht is op interdepartementale samenwerking en communicatie met de buitenwacht.

Na Johannesburg zijn we keihard aan de slag gegaan om nog voor het kerstreces een actieprogramma aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden. Het is jammer dat de Kamer er tot nu toe niet over heeft gedebatteerd. Juist vanwege het belang van integratie van duurzame ontwikkeling in ons nationale en in ons internationale beleid. Want die integrale benadering is de kern. Het is in dit verband jammer dat we nog steeds moeten wachten op de nationale strategie. Wellicht dat de presentatie van dat document alsnog aanleiding kan geven voor een grondige politieke bespreking van beide actieprogramma’s. Maar dat zal niet eerder kunnen dan na de vorming van een nieuw kabinet.

Voor de uitvoering van het actieprogramma is een brede interdepartementale taskforce in het leven geroepen. Die staat onder leiding van een ambassadeur voor duurzame ontwikkeling. Illustratief voor de geïntegreerde, kabinetsbrede benadering is dat die ambassadeur rechtstreeks aan de premier moet rapporteren. En natuurlijk jaarlijks ook aan het parlement, want we moeten wel verantwoording blijven afleggen van onze duurzame daadkracht. Dat is goed voor de monitoring, dat is ook goed voor het behoud van een breed politiek draagvlak.

De knop is om na Johannesburg. Maar dat betekent helaas niet dat het licht onmiddellijk aangaat. Dat geldt bij ons en elders.

Vorige week in Kyoto op het Derde Wereld Water Forum vond ik de actiegerichtheid tegenvallen. Al in Johannesburg was onze inzet sterk geconcentreerd op implementatie. Minder woorden, meer daden. Dat is er ook in Kyoto onvoldoende uitgekomen.

We zijn niet voor niets afgereisd. Mede dankzij onze inspanningen is er in de ministeriële slotverklaring een sterkere politieke focus op armoedebestrijding en klimaatverandering gekomen. En op de noodzaak van participatieve benaderingen met alle stakeholders, van publiek-private samenwerking en van versterking van de positie van vrouwen. Maar de in Kyoto gemaakte afspraken zijn onvoldoende om de doelstellingen over water na te kunnen komen. Met name de financiering blijft een probleem! Om een miljoen huishoudens aan te sluiten op water is ruwweg een bedrag nodig van van een miljard euro over een aantal jaren. Wie zal dat betalen?

Privatisering werd in Kyoto heftig bediscussieerd. Partijen stonden nogal eens lijnrecht tegenover elkaar. Constructieve debatten waren niet altijd mogelijk. Op verzoek van de Nederlandse Partners voor Water heb ik tijdens de Camdessus panel discussie over de financiering van water aangekondigd dat Nederland de discussie over Publiek Private Samenwerking met de NGO’s, het bedrijfsleven en overheden zal starten. Ook in de voorjaarsvergadering van de Wereldbank zal dit onderwerp prominent worden ingebracht.

Het gaat er namelijk allang niet meer om of je voor of tegen privatisering bent. Het gaat er wel om wat de verantwoordelijkheid is van de overheid die publiek moet borgen wat publiek is, zoals water. En dan gaat het om de toegang, de leverantie, de kwaliteit, de prijs en de deelname van de bevolking in de besluitvorming. Voor investeringen en onderhoud heb je nu eenmaal private partijen nodig. Die moeten aangemoedigd worden te financieren binnen vastgestelde spelregels.

“Praten is de noodzakelijke voorbode van actie”, antwoordde een VN-diplomaat in Johannesburg op kritische vragen over het eindeloze overleg. Maar ‘meer praten’ is niet de noodzakelijke voorbode van ‘meer actie’. Daarom wat mij betreft geen grote conferenties meer in de nabije toekomst. Het is af en toe nuttig om alle stakeholders bijelkaar te roepen, maar het is geen doel op zich grote conferenties te houden. Geen nieuwe conferentie voor we klaar zijn met de vorige. Dus dat betekent: voor nu, geen behoefte aan een WSSD+5 en ook niet aan een WWF-4.

Eind april wel eerst de CSD 11. De Commissie voor Duurzame Ontwikkeling is verantwoordelijk voor het monitoren van de voortgang van de afspraken gemaakt tijdens de WSSD. De CSD zal moeten letten op de synergie tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling en blijft het forum voor het monitoren van Agenda 21. Nederland wil graag dat de CSD zich meer richt op de WEHAB-thema’s, ondermeer door het versterken van water en duurzame energie in Agenda 21. De rollen van drie spelers op het internationale terrein moeten we goed onderscheiden. De OESO moet de conherentie bewaken, de Wereldbank moet het proces in de gaten houden en de CSD moet de uitkomsten monitoren. Dat zal Nederland in New York bepleiten. In Johannesburg zijn harde afspraken gemaakt. We moeten goed volgen wat landen daar in de praktijk van terecht brengen.

De lakmoesproef voor wat wij ervan terecht brengen is de uitvoering van Duurzame Daadkracht.

Eén lijn uit het actieprogramma is betere afstemming in internationaal overleg. Handel, investeringen, Europese eenwording, landbouwbeleid. Al die onderwerpen staan niet los van wat in Johannesburg is besproken. Het zijn geen gescheiden sporen. Een goed voorbeeld van die inzet voor afstemming is het traject naar de Europese Top van 20-21 maart 2003 in Brussel. Daar hebben wij ons hard gemaakt voor de afspraken van Johannesburg, Doha en Monterrey. Hetzelfde gaat gelden voor de positiebepaling van Nederland in de voorbereidingen van de WTO-bijeenkomst in Cancun.

De tweede lijn is interdepartementaal afstemmen om onze gezamenlijke nationale en internationale strategie steeds weer aan te scherpen.

Een derde lijn van Duurzame Daadkracht is de uitwerking van de publiek private partnerships. We zijn met name actief in water en energie, twee van de WEHAB-thema’s. Verder vind ik het van belang om platforms te stimuleren op die thema’s. We hebben nu water, de financiële sector en binnenkort landbouw als platforms. Wie volgt?

Energie

De doelstelling van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking om 10 miljoen mensen voor 2015 van betaalbare energie te voorzien is in Nederland, in de EU en in ontwikkelingslanden positief ontvangen. Nederland is het enige EU-land dat de kwantitatieve doelstellingen voor energie (en water) uit het WSSD-implementatieplan ook daadwerkelijk in het eigen beleid heeft vertaald.

+ We gaan samenwerken met de Union Monetaire et Economique van West Afrika om investeringen in energie voor de armen te bevorderen.

+ Op 31 januari kwamen Nederlandse stakeholders bij elkaar om WSSD-doelen voor energie te bespreken. Er blijkt veel belangstelling te zijn voor de doelstelling, er werd voorgesteld een platform op te richten van Nederlandse organisaties en stakeholders op het gebied van energie en armoede. Het Nederlands Partnerschap voor Water is denk ik een goed voorbeeld.

+ In vijf Afrikaanse landen kan meer aan energie worden gedaan. De ambassademedewerkers van die landen komen binnenkort bijeen. Ook in Bolivia en Bangladesh zijn mogelijkheden voor nieuwe activiteiten op het gebied van rurale electrificatie in samenwerking met lokaal bedrijfsleven.

+ Het energie en armoede partnership van de EU loopt goed. In september wordt een workshop georganiseerd voor 46 Afrikaanse landen. Nederland betaalt de deelname van vertegenwoordigerss van het lokale bedrijfsleven.

Water

+ We nemen deel aan de volgende partnerships :

EU Initiative Water for Life (4 mln. euro vanaf 2003)

US Initiative Water for the Poor (1 mln euro vanaf 2003)

Africa Water Facility (3 mln. euro per jaar vanaf 2003)

+ We dragen bij aan het behalen van de MDG targets op het gebied van water in twaalf Afrikaanse landen en in vijf landen daarbuiten via het multilaterale kanaal.

+ We dragen bij aan totstandkoming van plannen voor geintegreerd waterbeheer in relatie tot nationale armoedebestrijdingsstrategieën in tien landen, waarvan minstens zes in Afrika, via het multilaterale kanaal.

+ We dragen bij aan verbeterd beheer van zes regionale stroomgebieden, waarvan vier in Afrika en twee daarbuiten, met name via multilaterale kanalen

+ We hebben partnership programma’s gericht op publiek-private samenwerking. Momenteel wordt samen met het Netherlands Water Partnership onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor publiek-private samenwerking in de watersector.

Er zijn twee voorstellen geselecteerd gericht op het verbeteren van de drinkwatervoorziening in Indonesië. Eén is een voorstel van de Waterleidingmaatschappij Drenthe voor Centraal en Noord Molukken en Noord Sulawesi. De ander is een voorstel van het Water Fund Indonesia voor Bogor. De betrokken bedrijven werken met onze steun aan een financieringsdocument. Op basis daarvan zal worden besloten of het mogelijk is met een relatief kleine OS-bijdrage te komen tot de noodzakelijke investeringen in de watersector.

Over de opzet van de Publiek Private Partnerships wil ik graag nog een enkele opmerking maken.

Onder NGO’s en bedrijven zijn voldoende geinteresseerden te vinden om samen te werken in partnerships. Dat is inspirerend. In een globaliserende wereld moeten partijen door oude scheidslijnen heenbreken om samen de schouders onder duurzame ontwikkeling te zetten.

Maar dan moeten die partnerships geen oude wijn in nieuwe zakken zijn. Ik denk bij Publiek Private Partnerships aan echt vernieuwende vormen van samenwerking die ook leiden tot additionele financiering.

We moeten nu eerst goed definiëren wat een partnership nu precies is. In WSSD-kader worden Publiek-Private Partnerships wel heel ruim gedefinieerd, vind ik. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de daadkracht niet ten goede. Zo kwalificeert volgens de Bali-guidelines elke combinatie van partners, dus bijvoorbeeld ook overheid-overheid. Dan komt eigenlijk het onderscheid tussen ouderwetse projecten en nieuwe partnerships te vervallen. Ook de eis van addionaliteit vervalt dan.

Voorop staat het betrekken en inschakelen van de private sector in ontwikkelingslanden. Er is enorme winst te halen – voor de armen – met het beter benutten van de kennis, expertise, ervaring en kapitaal binnen de private sector.

En daarbij kunnen Nederlandse bedrijven een rol spelen. Daarbij past wel een mits, zoals de slotverklaring van Kyoto ook stelt. Die mits is dat deelname van het bedrijfsleven aan de partnerships verloopt conform de nationale prioriteiten en wetgeving en dat de belangen van de armsten worden beschermd. Het gaat om het oplossen van problemen die de ontvangers zelf als cruciaal ervaren, niet om problemen zoals wij die definiëren. Onze uitgangspunten voor Ontwikkelingssamenwerking van ongebonden hulp, vraagsturing en participatie gaan niet opeens over boord als het gaat om een PPP.

Tot slot, om beter inzicht te krijgen in de WSSD follow-up door ontwikkelingslanden, heb ik de ambassades (19+3 en Milieulanden) verzocht te inventariseren hoe hun landen het Johannesburg Plan of Implementation uitvoeren. En om na te gaan bij welke partnerships zij betrokken zijn. Die informatie is nodig om onze inzet beter te kunnen afstemmen op de nationale strategieën voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.