Robert Rubinstein is een Amerikaan die al jaren in Nederland woont en werkt. Als uitgever ooit van een zeer succesvol blad over fietsen. Als uitgever daarna van een ambitieus maar na drie jaar weggekwijnd blad, Source, over verantwoord ondernemen . Als oprichter nu van de Triple Bottom Line Investing Conference, een instelling die periodiek voor ondernemers een kwalitatief hoog reikende bijeenkomst belegt over maatschappelijk verantwoord besturen en beleggen. Hij weet wat in ondernemingsland te koop is en wat er niet te koop zou moeten zijn.
Ruim een jaar geleden schreef hij in deze krant een stuk onder de kop: ‘ Verantwoord ondernemen verkeert nog in de prehistorie’ (11-01-02). De strekking was: het kost veel moeite om vandaag tussen de kernactiviteiten van de grote bedrijven een voorbeeld van duurzaam ondernemen te vinden. Deze stelling ondersteunt hij met een reeks voorbeelden. Het bedrag dat Shell jaarlijks uitgeeft aan duurzame energiebronnen bedraagt minder dan één procent van de totale kapitaaluitgaven van de onderneming, en ondertussen blijft haar kernactiviteit gekoppeld aan milieuvervuiling. Albert Heijn stuurt lege jampotten naar China, die daar opnieuw gevuld en teruggestuurd worden, en genereert met deze transporten milieukosten die loodrecht staan op duurzaam ondernemen. Cementfabrieken produceren per ton cement één ton kooldioxide. Het duurzame cementproject dat door de World Business Council for Sustainable Development wordt gecoördineerd en gepropageerd, krijgt daarmee iets van een misplaatste grap.
Rubinstein begint zijn stuk met de mededeling: ‘Ik ben optimist en probeer altijd het positieve naar voren te halen.’ Maar zijn slotzin over de stand van zaken in verantwoord-ondernemenland luidt: ‘Iedereen wil lid zijn van de fitnessclub, maar niemand wil op de weegschaal staan.’
Destijds vond ik dit een uitdagend en prikkelend betoog, en dat vind ik een jaar later nog. Zet een aantal objectieve gegevens op een rij, en de lust vergaat je om volmondig mee te zingen in het koor dat de vlucht bezingt die verantwoord ondernemen heeft genomen. We hebben de prehistorie van het ondernemingsdom nog nauwelijks achter ons gelaten. Dat maant tot bescheidenheid, zonder twijfel.
Merkwaardig was het daarom dat ik een groeiende ergernis bij mezelf waarnam toen ik deze week een boek las met ogenschijnlijk dezelfde strekking. De auteurs, Klaus Werner en Hans Weiss, worden door de uitgever trots aangekondigd als twee Duitse topjournalisten die de duistere kanten van de praktijken van wereldondernemingen in de schijnwerpers zetten. Hun boek heet Zwartboek Wereldmerken en hun praktijken (Elmar 2002). Het bevat een lange reeks van bedenkelijke activiteiten of nalatigheden die alle op het conto blijken te staan van bedrijven die wereldwijde merken voeren maar achter die façade het nodige te verbergen blijken te hebben.
In een groteske stoet komen ze voorbij, de elektronica-industrie die Afrikaanse stammenoorlogen gebruikt om aan belangrijke grondstoffen te komen, de farmaceutische industrie die officieel verboden testmethoden op mensen hanteert in Oost-Europa, de levensmiddelen-, sport- en kledingindustrie die gebruikmaakt van erbarmelijke arbeidsomstandigheden en kinderarbeid in ontwikkelingslanden, westerse financiële instellingen die in diezelfde ontwikkelingslanden megalomane projecten financieren ten koste van de plaatselijke bevolking en met uitzichtloze gevolgen voor de nationale begrotingen. Het is Jeroen Bosch op wereldschaal.
Maar waarom wekt het ene betoog op tot bescheidenheid, en veroorzaakt het andere een groeiende ergernis, als het toch om vergelijkbare feiten gaat? Maar gaat het om vergelijkbare feiten? En hoe worden zij gepresenteerd?
Nogmaals, je hebt ondernemen, verantwoord ondernemen en onverantwoord ondernemen, en die moeten we niet achteloos door elkaar halen. Waar een bedrijfspolitiek als verantwoord ondernemen wordt gepresenteerd maar in zijn totaliteit die kwalificatie niet verdient, is sprake van grootspraak en misschien misleiding. Dat zijn kwalijke zaken maar geen misdrijven. Waar onverantwoord ondernemen als gewoon ondernemen wordt verheimelijkt, is wél sprake van een misdrijf dat met kracht bestreden verdient te worden.
Werner en Weiss hebben geen boodschap aan dit onderscheid. Op talloze bladzijden van hun relaas strooien zij met incriminerende kwalificaties, insinuaties en schattingen. ‘Wereldwijd zijn 40 à 80 miljoen mensen hun land kwijtgeraakt aan waanzinnige projecten.’ ‘Contractarbeid voor het minimumloon met onbetaalde overuren zou nog altijd de regel zijn.’ En in de ruim veertig navrant bedoelde ‘bedrijfsportretten’ die zij in hun boek opnemen, schromen zij niet om terug te grijpen op gebeurtenissen uit 1954 of 1911. Zeker, schendingen van mensenrechten verjaren niet. Maar het misstaat niet om je af te vragen tot hoever je mag of moet teruggaan om de huidige morele kwaliteit van een onderneming te bepalen.
‘ Verantwoord ondernemen ‘ nuanceren door op relativerende feitelijkheden te wijzen, prima. Bedrijven lukraak criminaliseren door een stapeling van losse getallen en beweringen is onbehoorlijk en werkt averechts. Je vraagt je dan af: waarom krijgt het kwaad vaak toch zulke beroerde bestrijders?
Rubinstein situeert verantwoord ondernemen nog goeddeels in de prehistorie, maar blijft wel optimist. Gelijk heeft hij, in beide opzichten. Ook wat het optimisme betreft. Tenslotte is ook het Stenen Tijdperk niet aan zijn einde gekomen omdat de stenen op waren, maar omdat mensen de nog ruimschoots voorhanden voorraad hebben gebruikt om er nieuwe wegen naar buiten mee aan te leggen.
Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.