Onlangs riep de Financial Times op de voorpagina op tot een ‘reset’ van het kapitalisme. Dit past in een brede, wereldwijd gevoerde maatschappelijke discussie. Wat moet het antwoord zijn op de grote vragen van vandaag, zoals de opwarming van de aarde, de vluchtelingenstromen die daarvan het gevolg zullen zijn en de ongelijke verdeling van de welvaart? Het antwoord weet ik niet, maar ik denk wel dat bedrijven hierin een grote verantwoordelijkheid hebben en in toenemende mate zullen krijgen.
Rond de eeuwwisseling voorspelde de Amerikaanse politiek denker Francis Fukuyama het einde van de menselijke geschiedenis. Dit was – anders dan de huidige somberheid – een optimistische claim. Na de overwinning op het fascisme en het communisme had de kapitalistische liberale wereldorde definitief gewonnen.
Aandeelhouders
Parallel daaraan werd in die tijd ook The End of History for Corporate Law aangekondigd. Professors Henry Hansman en Reinier Kraakman stelden dat de wereldomspannende consensus was ontstaan dat bedrijfsmanagers exclusief in het belang van de aandeelhouders moesten handelen. Het op de bestuurders georiënteerde model had in hun ogen gefaald. Net als het Duitse en Nederlandse model dat op de medezeggenschap van werknemers is georiënteerd en het in Frankrijk en Italië dominante model van staatsdeelnemingen.
‘De omarming van duurzaamheid door het bedrijfsleven is het stadium van lippendienst voorbij’
Amerikaanse en Britse bedrijven waren toen de echte kampioenen, het marktkapitalisme spreidde zijn boodschap over de wereld uit. Er ontstond een market for corporate control, waarin activistische aandeelhouders hun vermeende heilzame werk konden verrichten.
De financiële crisis van 2008 maakte hieraan abrupt een einde. Sindsdien verkeert de New World Order in zwaar weer. Ondanks een economische groei die nu al weer enkele jaren aanhoudt, weet de onoverwinnelijk geachte Nieuwe Wereldorde zich nog steeds niet echt op te richten.
Ook de visie op bedrijven verkeert sindsdien in een crisis. Er wordt veel nagedacht, gedebatteerd en geschreven over een nieuwe richting. Opmerkelijk is dat nu ook vaker Amerikaanse en Britse stemmen opgaan om de shareholder value-benadering los te laten. Ook opmerkelijk is dat deze nieuwe visies sterk lijken op het in Nederland al jaren gangbare model waarin het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming centraal staan.
De Harvard-professoren Joseph Bower en Lynne Paine bepleiten een heroriëntatie op de rol van de aandeelhouders in een governance-model zodat de bestuurders weer centraal komen te staan. Volgens hen zijn bedrijven zelfstandige entitieiten, waarmee vele doelen gediend kunnen zijn.
Oxford-professor Colin Mayer gaat nog een stap verder. Volgens hem is het doel van de vennootschap het produceren van ‘profitable solutions for the problems of people and planet’. In dat proces wordt wel winst gemaakt, maar dat is niet langer het primaire doel van de vennootschap.
Martin Lipton, de ongekroonde koning van de Wall Street-advocaten stelt in zijn New Paradigm de vennootschap en haar onderneming centraal. Corporate governance is in zijn ogen een vrijwillige samenwerking tussen vennootschap, aandeelhouders en andere belanghebbenden. Zij is gericht op duurzame waarde op de lange termijn en biedt weerstand tegen het kortetermijndenken.
Modebegrip
Lipton erkent overigens dat zijn nieuwe paradigma niet een oplossing biedt voor alle problemen waarmee ondernemingen worden geconfronteerd, zoals technologische disruptie door digitalisering, globalisering, sociale media, klimaatverandering en politieke instabiliteit. Problemen die mede door bedrijven zelf worden gecreëerd. Maar volgens Lipton doet het nieuwe paradigma bedrijven wel beseffen dat zij een leidende rol moeten spelen in het creëren van algehele sociaal-economische welvaart voor nu en in de toekomst.
Begin dit jaar schreef ik over de opvallende brief van de 181 ceo’s van grote Amerikaanse ondernemingen, de Business Roundtable, waarin zij oproepen de focus te verleggen naar waardecreatie op de lange termijn. Ook in Nederland klinken zulke geluiden. Zo maakt Eumedion, de club van institutionele beleggers, zich nu ook sterk voor een duurzame bedrijfsvoering.
Duurzaamheid dreigt een beetje een modebegrip te worden. Een panacée. Critici zullen zeggen dat de omarming van duurzaamheid door het bedrijfsleven alleen maar lippendienst is, mooie praatjes voor de bühne. Toch denk ik dat we dat stadium inmiddels voorbij zijn. Duurzaamheid staat hoog op de agenda in alle bestuurskamers. In toenemende mate worden ondernemingen gedwongen om over dit alles zelf standpunten in te nemen en daarover verantwoording af te leggen. Niet alleen in het publieke domein, maar ook heel concreet, bijvoorbeeld door de verplichting tot openbaarmaking van niet-financiële informatie in de jaarlijkse verslaggeving.
In ruimere zin is duurzaamheid een na te streven toestand van evenwicht, niet alleen in ecologische zin, maar ook een evenwicht in bijvoorbeeld eerlijk zaken doen (fraudebestrijding), winstverdeling (investeren versus dividend), arbeidsomstandigheden (geen kinderarbeid), beloning (loonkloof) en (gender)diversiteit in bestuur en raad van commissarissen (minimaal 30% vrouwen). Ondernemingen zullen moeten streven naar waardecreatie op de lange termijn voor alle belanghebbenden en moeten daarbij oog houden voor een evenwichtige balans tussen de belangen van die verschillende stakeholders. In de VS kunnen ondernemingen daarvoor een vignet (‘B corp’) krijgen. Misschien zijn dat wel de ware kampioenen van de toekomst.
Gerard van Solinge is hoogleraar ondernemingsrecht, Radboud Universiteit Nijmegen en advocaat bij Allen & Overy. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Financieel Dagblad