De Nederlandse economie is competitief. Al jaren staan we hoog op de internationale ranglijsten van meest concurrerende landen. Maar om zo competitief te kunnen zijn, gebruiken Nederlandse bedrijven veel energie en grondstoffen. Veel meer dan andere landen, zo laten vergelijkingen zien.
Ons concurrentiemodel is dus kwetsbaar en het is de vraag of het in de toekomst houdbaar is. Als grondstoffen duur of schaars worden, als de internationale markt het van onze bedrijven verlangt, of als overheden bedrijven dwingen hun ‘footprint’ te verkleinen, dan zal dat direct ten koste gaan van onze concurrentiepositie. Tenzij we veel efficiënter worden in energie- en materiaalstromen en onze bedrijven hun productieprocessen kunnen aanpassen. We zullen hierin heel innovatief moeten zijn.
Te weinig groene innovatie
Het sleutelwoord is hier eco-innovatie. Groene innovaties: nieuwe processen, technologieën, producten en diensten die de impact op milieu en klimaat verkleinen en ons minder afhankelijk maken van schaarse hulpbronnen. Maar het gaat vooral ook om innovaties die Nederlandse bedrijven met betere producten en diensten competitiever maken in het mondiale speelveld. Denk aan technologieën voor duurzame energiewinning, andere verpakkingen en materialen, circulaire productieprocessen en nieuwe producten voor de groene markt.
Gezien de spanning op ons concurrentiemodel mag je verwachten dat Nederlandse bedrijven ook vooroplopen in eco-innovatie. We moeten wel, zou je haast denken. Het tegendeel blijkt waar. Op het Eco-innovatie scoreboard scoort Nederland onder het Europese gemiddelde (zie grafiek), en onze positie is de laatste jaren verslechterd. We spelen een rol in de marge. Luxemburg, Duitsland en de Scandinavische landen zijn de echte leidende landen. Nederland bevindt zich in de groep landen die we op de competitieranglijst normaal gesproken nooit tegenkomen.
Gevoel van urgentie ontbreekt
Het eco-innovatiescoreboard laat niet alleen een totaalscore zien, het splitst de innovatieve prestaties uit naar verschillende indicatoren. Wanneer we daar dieper induiken valt nog iets op. Nederlandse bedrijven zijn vooral niet goed in het exporteren van hun groene producten en technologieën, en het creëren van omzet en werkgelegenheid voor deze nieuwe economie. We kunnen dus zeggen dat Nederland achterblijft in de groene race.
En dan speelt er nog iets. Als het om vergroenen en eco-innovatie gaat, lijkt bij veel Nederlandse bedrijven een gevoel van urgentie namelijk te ontbreken. Wanneer het bedrijven rechtstreeks wordt gevraagd, komt sterk naar voren dat Nederlandse bedrijven het verminderen van energie- en materiaalgebruik minder als belangrijke drijfveer voor innovatie zien dan bijvoorbeeld in Denemarken en Duitsland.
Vergroenen én verdienen
De Nederlandse economie staat dus voor een grote opgave. En groene innovaties komen niet vanzelf van de grond. Faciliteert de overheid met haar innovatiebeleid de bedrijven dan te weinig? Pas recent zien we dat er meer aandacht is voor zogenoemd missiegedreven innovatiebeleid dat is gericht op maatschappelijke doelen. Zo presenteerde staatssecretaris Mona Keijzer vorige maand het nieuwe kennis- en innovatieconvenant 2020-2023 (KIC), met méér focus op duurzaamheid (naast andere maatschappelijke thema’s). Een belangrijke stap.
We bewegen daarmee mee met de internationale trend om ook innovatiebeleid te vergroenen. Met dit nieuwe beleid probeert de overheid bedrijven te bewegen tot groene innovaties, en hen te helpen met toegang tot kennis en kapitaal. Grote vraag is of we met deze nieuwe innovatiestrategie over een aantal jaren zowel tot de meest concurrerende als tot de meest groene landen behoren. In de groene race gaat het immers om vergroenen én verdienen.
Otto Raspe, Head RaboResearch Netherlands Regions & Themes
Dit artikel is eerder gepubliceerd op de website van RTL Z en met toestemming van de auteur overgenomen.