Maatschappelijk verantwoord ondernemen : aan het eind van een serie als deze lijkt die term bijna een verzuchting. In de mensenrechtenbeweging bestaat de anekdote dat de opstellers van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het over twee woorden roerend eens waren: ‘van’ en ‘de’. Hoeveel overeenstemming is er over de drie elementen van verantwoord ondernemen ?

Zoveel is zeker: verantwoord ondernemen heeft debat opgeleverd. Aan de ene kant is het een traditioneel debat over de voor- en nadelen van de vrijemarkteconomie versus een gereguleerde markteconomie. In debat waarin de positie wordt bepaald door een anti- of juist pro- globalistische visie. Aan de andere kant is het een meer hedendaags debat over verantwoordelijkheden: over al dan niet ‘vrijwillige’ initiatieven. En ten derde is het een legitimiteitsdebat over de rol van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s).

Laten we beginnen met die legitimiteitskwestie. Amnesty International heeft een kwart miljoen leden, is financieel en operationeel onafhankelijk van elke overheid, en heeft een eigen ethische code . Haar werk is gebaseerd op de genoemde Universele Verklaring. Een tekst die met al z’n ambivalenties toch de meest ‘universele’ is die de wereld sinds 1948 kent.

Die legitimiteit moge gelden voor Amnesty, zeggen bedrijven vervolgens, maar ngo’s willen allemaal iets anders. Dat klopt, want we hebben verschillende specialisaties. Maar er is consensus over minimumwaarden. Momenteel wordt binnen een breed verband van Nederlandse ngo’s de laatste hand gelegd aan een referentiekader voor gedragscodes. De kern daarvan is dat verantwoord ondernemen betrekking heeft op bedrijfsvoering waarbij verantwoording wordt genomen en afgelegd over het maatschappelijk gedrag van bedrijven.

Wat zijn die verplichtingen precies? En waarom vindt Amnesty dat ondernemingen verplichtingen hebben? Omdat de preambule van de Universele Verklaring stelt dat ‘elk orgaan van de gemeenschap’ – daar vallen ook ondernemingen onder – ‘door vooruitstrevende maatregelen’ moet garanderen dat de mensenrechten erkend en nageleefd zullen worden. Dat betekent niet dat er maar één enkel model voor verantwoord ondernemen is. De inhoud is mede afhankelijk van de aard en werkzaamheden van de onderneming. Maar enkele mensenrechtenpunten behoren altijd tot verantwoord ondernemen .

Bedrijven dienen daarom een gedragscode op te stellen waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar mensenrechten. Ze moeten zich informeren over de situatie van de mensenrechten in een land, alvorens zich er te vestigen. Ze behoren mensenrechtenbeleid te integreren in alle aspecten van de ondernemingsactiviteiten. Ze moeten de naleving daarvan onafhankelijk laten controleren en de rapportage openbaar maken. Door onderaannemers en leveranciers aan dezelfde gedragscode te binden, stelt een onderneming zich verantwoordelijk op ten aanzien van de keten.

Aan al die voorwaarden wordt nog lang niet voldaan. De rapporteur voor ethisch ondernemen van het Europees Parlement, Richard Howitt, constateerde dat van de 2500 bedrijfscodes slechts een derde zich richt naar internationale normen. Twee derde dus niet.

Amnesty International constateert veelvuldig falen in de praktijk. In China bijvoorbeeld worden producten verkocht die in gevangenissen onder dwangarbeid zijn gemaakt. Die producten worden aan multinationals verkocht door ogenschijnlijk reguliere leveranciers. Achter een aan de buitenkant normaal chemisch bedrijf gaat een provinciale gevangenis schuil.

Het debat over verantwoord ondernemen polariseert. Ngo’s zijn meestal voorstander van bindende wet- en regelgeving; bedrijven van vrijwillig initiatief. Ook de Nederlandse overheid ziet in zelfregulering van ondernemingen de beste waarborg voor het naleven van normen. Dat laatste is een misvatting.

Bedrijven krijgen door de vrijblijvendheid een té grote last op hun schouders. In situaties van grootschalige schendingen is de overheid als primair verantwoordelijke voor het naleven van internationale mensenrechtenverdragen de eerst aangewezene om richtlijnen en voorwaarden te stellen.

Ook consumenten krijgen door het ontbreken van regels een té grote verantwoordelijkheid. Zij zouden door hun keuze van bestedingen bedrijven belonen voor maatschappelijk gedrag. Maar hoeveel weten de consumenten? Op het gebied van mensenrechten is het moeilijk zich goed te informeren omdat bedrijven niet verplicht zijn tot rapportage.

Het nastreven van bindende regels is een tendens binnen de internationale gemeenschap. Het Europees Parlement heeft er sterk op aangedrongen. Bij de Verenigde Naties zijn richtlijnen voor internationaal opererende ondernemingen in de maak die een hele reeks verplichtingen omvatten.

De praktijk geeft enige reden tot optimisme. Een groeiend aantal multinationals, waaronder Shell, Rabobank, ABN Amro , Unilever en Ahold heeft inmiddels gedragscodes opgesteld die uitdrukkelijk verwijzen naar mensenrechten. Daarnaast beginnen steeds meer ondernemingen in een sociaal jaarverslag te rapporteren over mensenrechten. Daarentegen informeert nog slechts een enkel bedrijf zich over de mensenrechtensituatie alvorens zich in een land te vestigen. Sommige bedrijven doen aan onafhankelijk toezicht, zij het nog nauwelijks op het terrein van mensenrechten.

Het is een begin, en vraagt om méér. Voor internationaal opererende ondernemingen wordt openbare sociale verantwoording de volgende te nemen stap. Want alleen zó zullen wij, aandeelhouders en stakeholders, weten hoe bedrijven de mensenrechten van eigen werknemers en direct belanghebbenden garanderen. En of zij de regels van internationaal recht respecteren.

Marleen van Ruijven is stafmedewerker economische relaties Amnesty International