Momenteel wordt onder andere door het GRI, een commissie van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de academische wereld, gezocht naar instrumenten om de sociaal-maatschappelijke en milieuprestaties van ondernemingen te meten teneinde er beter over te kunnen rapporteren. Goed werkbare standaarden ontbreken tot nu toe echter. De lopende projecten lijken te verzanden in een overvloed aan veelal complexe richtlijnen, terwijl werkelijk relevante informatie voor belanghebbenden niet boven tafel komt.
Er bestaat verwarring over wat verantwoord ondernemen is. Dat is voornamelijk te herleiden tot het gebrekkig definiëren van de term. Veelal wordt gesteld dat de onderneming niet alleen verantwoordelijk is voor ‘profit’, maar ook voor ‘people and planet’. Dit is een te grove simplificatie van de werkelijkheid. Ten onrechte wordt de indruk gewekt dat winst-, milieu- en sociale doelstellingen van dezelfde orde zijn.
De invulling van deze begrippen wordt bepaald in een maatschappelijke context. Als voorbeeld: In ons land wordt goed milieubeleid als plicht gezien, terwijl in andere landen het milieu veel minder een issue is. Verwachtingen liggen kortom nooit objectief vast in uniforme normen, maar zijn afhankelijk van tijd en plaats.
Ook wordt in een dergelijke ‘optelsom-definitie’ geen rekening gehouden met het karakter van verantwoordelijkheid: het definiëren van verantwoordelijkheden in een voortdurende interactie. Ondernemingen, overheid en maatschappelijke organisaties stellen niet zelf ‘in splendid isolation’ hun verantwoordelijkheid vast, maar doen dit in onderling samenhangende besluitvormingsprocessen.
Verantwoord ondernemen is daarom gedefinieerd als de noodzaak te streven naar adequate financiële resultaten op een wijze die ook maatschappelijk verantwoord is. Met andere woorden, de maatschappelijke acceptatie moet worden bewaakt in een wereld waarin het totstandkomen van een duurzame samenleving een verantwoordelijkheid van maatschappelijke actoren is geworden.
In de definitie van verantwoord ondernemen vervult maatschappelijke acceptatie of legitimiteit een brugfunctie. Alleen door als onderneming voortdurend in dialoog te blijven met belanghebbenden kan de maatschappelijke acceptatie worden gewaarborgd. In deze dialoog, met bijvoorbeeld de overheid, worden de randvoorwaarden gedefinieerd waarbinnen een onderneming functioneert.
In de besluiten die worden genomen, krijgt de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming uiteindelijk gestalte. Convenanten, milieuwetten, maar ook nieuwe producten die beter zijn voor het milieu, hebben alleen bestaansrecht wanneer niet alleen de onderneming, maar meerdere belanghebbenden nut en noodzaak ervan erkennen.
De interactie in de besluitvormingsprocessen vormt derhalve de basis voor instrumenten waarmee wordt vastgesteld hoe de onderneming verantwoordelijkheid neemt, hoe wordt gepresenteerd op maatschappelijk gebied.
Nieuwe beleidsinstrumenten moeten bij deze praktijk aansluiten. In dialoog met belanghebbenden moet worden vastgesteld welke onderwerpen écht belangrijk zijn. Een bank zou bijvoorbeeld moeten rapporteren over het risicomanagement en compliance, een oliemaatschappij over milieu-effecten van haar operaties en een kledingconcern over arbeidsomstandigheden bij onderaannemers. De beleidskeuzes van ondernemingen op maatschappelijk gebied moeten worden verantwoord in het kader van hun gedragscodes. De kernwaarden van de organisatie bepalen waar de onderneming verantwoordelijkheid voor neemt. Een onderneming kan onmogelijk aan elke verwachting tegemoetkomen. Op basis van een gedragscode wordt duidelijk waar een onderneming voor staat en welke belangen uiteindelijk van doorslaggevende betekenis zijn. Tegen die achtergrond is ‘issue reporting’, verslaglegging over belangrijke thema’s en onderwerpen, zinvol, mits de onderneming al over een zekere mate van geloofwaardigheid beschikt. Anders is gericht, selectief informeren tot mislukken gedoemd.
Issue reporting verschilt van de vaak gepropageerde integrale rapportering over maatschappelijke thema’s, zoals onder andere door het GRI voorgestaan. Hierin wordt geprobeerd een totaalbeeld te geven van een onderneming. Deze integrale benadering is (vooralsnog) geen begaanbare weg omdat, ten eerste, geen rekening wordt gehouden met het feit dat belanghebbenden niets hebben aan een stortvloed van informatie, maar behoefte hebben aan specifieke rapportage.
Ten tweede, en dat is veel belangrijker, moet in goed beleid — en dus ook in rapportage – altijd rekening worden gehouden met kenmerkende bijzonderheden, in hun actuele context. De schadelijke uitstoot van een fabriek is misschien belangrijke informatie, maar krijgt uiteindelijk alleen waarde wanneer duidelijk is wat een bedrijf in zijn totaliteit heeft gedaan om uitstoot terug te dringen, welke alternatieven er waren en hoe concurrentenhebben gepresteerd; de zogenoemde benchmark.
Ten derde slagen de huidige integrale rapportagemethodieken er niet in de relatie te leggen tussen de specifieke kenmerken van een onderneming, die voor een belangrijk deel zijn vastgelegd in de gedragscode, en de prestaties van die onderneming.
Het is dan ook nog niet zinvol te pleiten voor één set vaststaande indicatoren voor alle ondernemingen waarover jaarlijks moet worden gerapporteerd. Een bedrijf moet de kans krijgen tegen de achtergrond van belangrijke, zelfgemaakte beleidskeuzes te rapporteren. Wanneer dit niet goed gebeurt, zullen stakeholders de organisatie er op afrekenen, net zoals bedrijven nu klappen krijgen die wat al te ‘flexibel’ zijn omgegaan met hun financiële verantwoording. Wanneer de bedoelde vrijwillige rapportage ingeburgerd raakt, ontstaan vanzelf ‘good practices’. Op termijn kunnen die eventueel worden omgezet in regelgeving en zijn mogelijkerwijs wel indicatoren te onderkennen.
Prof. drs C.A.J. Herkströter RA is hoogleraar Internationaal Management aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en directeur van de Stichting Verantwoord Ondernemen (SVO). Drs F.J. de Graaf is als onderzoeker eveneens verbonden aan de UvA en de SVO.