Bedrijven hebben nu de bewijslast om aan te tonen dat hun activiteiten niet in tegenspraak zijn met maatschappelijke verwachtingen. Hierdoor is de noodzaak voor openheid en transparantie gegroeid. Multinationale ondernemingen worden vandaag de dag verwacht te rapporteren over hun ’triple bottom line’, dus niet alleen over hun financiële prestaties.

Deze vorm van rapportage is snel gegroeid, onder impuls van het Global Reporting Initiative (GRI), de organisatie die mondiaal consensus nastreeft op het gebied van duurzaamheidsrapportages en die zich binnenkort in Amsterdam vestigt.

Tegelijkertijd vindt er steeds meer interactie plaats tussen ondernemingen en hun ‘stakeholders’, oftewel individuen en organisaties die op een of ander wijze geraakt worden door de bedrijfsactiviteiten. Het kan triviaal lijken, maar een gebrek aan openheid met stakeholders ligt ten grondslag aan de twee bekendste bedrijfsdebacles van de afgelopen tien jaar: Shell met de Brent Spar en Nigeria, en Monsanto met de gefaalde introductie van genetisch gemodificeerd voedsel. In beide gevallen hadden de bedrijven ‘officieel’ gelijk, maar kregen ze geen gelijk van de publieke opinie. In de woorden van toenmalig bestuursvoorzitter Monsanto, Bob Shapiro: ‘We vergaten te luisteren.’

Toen SustainAbility in 1987 begon, was het woord dat wij kozen als bedrijfsnaam vrijwel onbekend, net als het vakgebied. Vijftien jaar later is er veel veranderd. Duurzaamheid is in een meerderheid van multinationale ondernemingen tegenwoordig een erkend begrip. De strategische waarde begint tot in de bestuurskamers door te dringen. Ik zeg nadrukkelijk ‘begint’.

Ook wij ervaren dat in ons advieswerk. Waar de cliënten van SustainAbility tot eind jaren negentig over het algemeen managers waren met milieuverantwoordelijkheden, zijn tegenwoordig onze gesprekspartners steeds vaker leden van de raad van bestuur. Bedrijven zagen maatschappelijk ondernemen als een charitatieve doelstelling. Uit de studie ‘Buried Treasure’ die SustainAbility vorig jaar uitvoerde blijktdat het respect voor mensen en milieu een belangrijke invloed op de winst kan hebben.

De risico’s zijn niet te verwaarlozen. Vraag dat maar aan Nike, Monsanto, Ford en Shell of, dichterbij, de Nederlandse banken die in Indonesische palmolie investeerden. Deze bedrijven kwamen erachter dat het financiële beslissingsmodel onvoldoende zekerheid biedt tegen sociaal-economische risico’s.

De uitdaging is om deze risico’s te incorporeren in commerciële beslissingen, zoals Shell inmiddels doet door de toekomstige kosten van CO2-productie te verwerken in acquisitie- en verkoopbeslissingen.

Daarnaast biedt duurzaamheid bedrijven in toenemende mate kansen om hun commerciële prestaties te verbeteren door een groeiende marktvraag voor duurzame producten te vullen, eco-efficiënt met energie en grondstoffen om te gaan of de productiviteit van hun werknemers te verhogen door bedrijfs- en persoonlijke waarden te koppelen.

In de afgelopen vijf jaar is er veel gebeurd. Helaas betekent dat niet dat het bedrijfsleven duurzaam is geworden. Verre van dat. We staan aan het begin van een omwenteling in de wijze waarop bedrijfswaarde toegevoegd wordt.

Een belangrijke randvoorwaarde is dat financiële instellingen ook tot dit inzicht komen. Immers, zonder hun kapitaal gebeurt er weinig meer. SHV-topman Paul Fentener van Vlissingen zei onlangs in een NRC-interview dat ‘het kapitalisme verloedert’, grotendeels onder invloed van analisten en beleggers die slechts oog hebben voor kortetermijnwinst ten koste van langetermijnwaarde. Verzekeraars zijn vanwege de risico’s rond de klimaatproblematiek inmiddels tot dit inzicht gekomen, maar de rest van de financiële industrie blijft steken.

Elk bedrijf dat op de lange termijn succesvol wil zijn, zal zijn kop uit het zand moeten halen, en de maatschappelijke omwenteling die duurzaamheid heet, omarmen. Zo kan het maatschappelijk verantwoord én winstgevend zijn. Duurzaam kapitalisme verloedert niet.