Het uitkiezen van Amsterdam als hoofdkwartier voor het Global Reporting Initiative (GRI) was relatief makkelijk in vergelijking met de stappen die nu gezet moeten worden. Nu komt pas het moeilijke gedeelte.
De doelstelling van het GRI is stoutmoedig: bedrijven, overheidsinstellingen en andere organisaties moeten net zo routinematig jaarverslagen uitgeven op het terrein van de arbeidsvoorwaarden en het milieu als op het terrein van de financiën. Om deze nieuwe, dynamische, internationale organisatie een blijvende invloed in de wereld te verlenen, moet een hele reeks bedrijven, pressiegroepen en regeringen zich blijven inzetten voor de verbetering van de openheid en doorzichtigheid van organisatiestructuren. En Nederland moet daarin de toon zetten.
Regeringen, bedrijven, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zijn het zelden over veel zaken eens als het gaat om duurzame ontwikkeling, wat in feite neerkomt op het leven binnen de beperkingen die de aarde en de samenleving opleggen. Op het gebied van de kinderarbeid, de uitstoot van broeikasgassen en de politieke invloed van bedrijven zijn de tegenstellingen gewoonlijk heel erg duidelijk en de loopgraven diep. Confrontatie in plaats van samenwerking is wat de klok slaat.
Tegen deze achtergrond was de oprichting van het GRI in april in New York een gebeurtenis van bijzondere – wellicht zelfs historische – betekenis voor al diegenen die belangstelling hebben voor duurzame ontwikkeling en sociale verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven.
Het GRI tracht te komen tot algemeen aanvaarde normen (de zogeheten richtlijnen voor de berichtgeving over duurzaamheidsvraagstukken) voor het vaststellen van de mate waarin een organisatie een bijdrage levert aan duurzame ontwikkeling. Hoewel het GRI zich in eerste instantie richt op bedrijven, zal het initiatief uiteindelijk alle organisaties – waaronder regeringen en NGO’s – uitdagen om hun prestaties op het gebied van het sociaal welzijn en het milieu vast te stellen en openbaar te maken.
Hoewel het GRI een internationaal initiatief is, zijn de gunstige omstandigheden in Nederland van vitaal belang voor het zekerstellen van de unieke rol die het GRI speelt bij het in het leven roepen van een raamwerk voor de verbeterde aansprakelijkheid van bedrijven in de hele wereld.
Op procedureel niveau heeft het GRI veel gemeen met het Nederlandse ‘poldermodel’. Het Nederlandse consensusmodel, dat de belangrijkste belanghebbenden in een raamwerk bijeenbrengt om de prestaties te verbeteren op het gebied van de financiën, de arbeidsvoorwaarden, de werkgelegenheid en het milieu, vormt de kern van het GRI-proces. De jongste versie van de GRI-Richtlijnen (die nu openstaat voor commentaar op www.globalreporting.org) werd ontwikkeld in samenspraak met duizenden mensen uit honderden bedrijven, accountantsfirma’s, NGO’s en vakbonden, in een geest van samenwerking die op internationaal niveau maar al te zeldzaam is. De Richtlijnen zijn nooit af en zullen ook nooit af zijn.
Het GRI kan veel van de Nederlandse beoefenaren van het poldermodel leren. Toch is het van essentieel belang de intellectuele infrastructuur binnen Nederland – bij universiteiten, boekhoudkundige genootschappen, adviesorganisaties en overheidspartners – te koesteren en uit te breiden, om het GRI te ondersteunen en te helpen al zijn formidabele mogelijkheden te ontplooien.
Nederlandse bedrijven hebben van het begin af aan een actieve rol gespeeld bij de ondersteuning van het concept. Toonaangevende ondernemingen als de Rabobank en Shell zijn regelmatig betrokken geweest bij het opstellen van de Richtlijnen en hebben het proces voortdurend ondersteund. Anderen, waaronder DSM, ING, KLM, Nutreco en de Schiphol Groep, hebben de Richtlijnen van het GRI gebruikt bij de voorbereiding van hun milieujaarverslagen. Het jongste jaarverslag van de Triodos Bank werd in de media omschreven als het eerste in Nederland dat ‘volledig in overeenstemming’ is met de Richtlijnen van het GRI. Als weerspiegeling van hun eigen toewijding aan het GRI zijn zowel Shell als KPMG ‘mede-oprichters’ van het GRI geworden en hebben beide bedrijven een substantiële financiële bijdrage geleverd. Anderen, waaronder Heineken, zijn ook tijdig met financiële middelen over de brug gekomen om te helpen de financiële onafhankelijkheid en stabiliteit van het GRI veilig te stellen.
Nu begint het volgende hoofdstuk. Om Nederland tot een wereldleider te maken op het gebied van de verantwoordelijkheid van bedrijven, moeten veel meer Nederlandse bedrijven via GRI-rapportages hun prestaties op sociaal en milieugebied wereldkundig maken.
Het GRI heeft Amsterdam uitgekozen als vestigingsplaats voor zijn nieuwe permanente secretariaat, dat de komende maanden zal worden opgezet. Vijf kandidaatsteden, waaronder Den Haag, zijn als potentieel gastheer naar voren gekomen in een internationale competitie, die werd ingesteld door de milieu-organisatie van de Verenigde Naties (Unep), partner van het GRI vanaf het allereerste begin. De keuze voor Amsterdam weerspiegelde de grote steun voor het GRI van de stad en de Nederlandse regering, en van de bredere gemeenschap van belanghebbenden. Onder leiding van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling schreven zo’n vijftig Nederlandse bedrijven, groot en klein, vorig jaar naar de Nederlandse regering om haar aan te moedigen Nederland tot gastland van het GRI te maken.
Door het GRI te verwelkomen zet Amsterdam zijn eeuwenoude traditie van handel, openheid en vernieuwing voort. Nu duurzame ontwikkeling een van de cruciale uitdagingen voor de mensheid vormt in de 21ste eeuw, helpt het herbergen van het GRI Amsterdam en Nederland aan een goede uitgangspositie voor het binnenhalen van een nieuwe titel: die van de hoofdstad van de sociale verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Om deze verheven titel te verkrijgen is de energieke en voortdurende steun van de hele Nederlandse samenleving nodig.
Allen L. White is directeur van het Global Reporting Initiative (GRI).