De Sustainable Development Goals (SDG’s) van de VN bieden bedrijven een handig middel om hun duurzaamheidsdoelstellingen te checken en te communiceren. Grote en kleine chemiebedrijven bewijzen inmiddels dat SDG-beleid niet alleen haalbaar is, maar ook loont. Wel vraagt het meer dan technische oplossingen, “het vergt een cultuuromslag”.
Ze zijn breed, de zeventien Sustainable Development Goals (SDG’s) die de Verenigde Naties formuleerden om in 2030 een eind te kunnen maken aan armoede, ongelijkheid en klimaatverandering. Wereldwijd dachten bijna 8 miljoen burgers mee. Ze suggereerden thema’s en stemden op de onderwerpen die zij het meest belangrijk vonden. Het resultaat bestond uit zeventien doelstellingen, die niet alleen in de zogenaamde ‘ontwikkelingslanden’ nagestreefd moeten worden, maar over de hele wereld. Behalve een einde aan de honger en goed onderwijs voor iedereen, omvatten de SDG’s ook zaken als gendergelijkheid, duurzame steden en leven in het water.
De zeventien doelstellingen zijn op hun beurt weer ondergebracht in 169 subdoelstellingen, deels voorzien van indicatoren. Om zich aan de doelen te kunnen verbinden, benoemen veel bedrijven vijf tot tien SDG’s als hun prioriteit. In Europa ligt de focus daarbij vaak op klimaatactie (lees: het verminderen van de CO2-uitstoot) en op verantwoorde consumptie en productie (lees: het stimuleren van een circulaire economie).
Responsible Care
Helemaal nieuw zijn de thema’s niet, weet VNCI’s senior beleidsmedewerker Responsible Care en duurzaamheid Sjoerd Looijs uit jarenlange ervaring. In 1979 moesten in Ontario, Canada, een kwart miljoen inwoners worden geëvacueerd nadat een trein met gevaarlijke stoffen was ontspoord. In de nacht van 2 op 3 december 1984 lekte een Indiase pesticidefabriek in Bhopal zoveel methylisocyanaat-gas dat duizenden mensen stierven en ruim een half miljoen mensen gewond raakten. De incidenten waren aanleiding voor het opzetten van het programma Responsible Care (RC), waarmee het internationaal collectief van zo’n zestig nationale chemie-verenigingen (ICCA) zich hard maakte voor het verbeteren van veiligheid, gezondheid en milieu rondom hun werk.
Ook de VNCI baseerde haar beleid deels op het Responsible Care-programma, dat door de jaren heen steeds meer richting het alomvattender thema duurzaamheid bewoog. Naast milieutechnische aspecten omvat dat ook zaken als innovatie en menselijk kapitaal.
“Het RC-programma is precompetitief,” ziet Looijs, “maar maatregelen om aan de nieuwe duurzaamheidseisen te voldoen, dwingen bedrijven vaak tot het afgeven van informatie die ze een paar jaar geleden graag nog geheim hielden.” Duurzaamheidseisen omvatten immers veel meer aspecten dan alleen de verplichte milieu- en veiligheidsheidsinformatie. Afnemers willen bijvoorbeeld weten waar grondstoffen vandaan komen, hoe ze geproduceerd zijn en wat voor effecten dat had – ter plekke, en in de rest van de wereld.
Om zulke ketenverantwoordelijkheid te kunnen nemen, moeten bedrijven niet alleen zelf openheid geven, maar die ook vragen van hun leveranciers en klanten (de leveranciers van hun inkomsten). Initiatieven als Together for Sustainability (TfS) moeten daarbij voorkomen dat alle benodigde informatie talloze keren verstuurd en gecontroleerd moet worden. Het bestaat uit een groep chemiebedrijven die audits deelt. Deelname kost geld, maar het helpt bedrijven verantwoording af te leggen, zonder dat gevoelige data gelijk op straat komen te liggen (meer over TfS in Chemie Magazine oktober).
Essentiële schakel
Voor een sector die vooral grondstoffen levert, zijn dit soort initiatieven vrij nieuw, constateert de duurzaamheidsmanager. Bedrijven die rechtstreeks met consumenten te maken hebben, staan vanouds veel meer in de publieke aandacht. Ze innoveren daardoor ook sneller. In de tijd dat hij zelf nog bij Philips werkte, decennia geleden, zag het bedrijf al dat een tv zonder vlamvertragers extra klanten trok. Maar terwijl men in Eindhoven sprak over ‘environmental opportunities’, zagen Looijs’ leveranciers in de chemische industrie hem vooral als de boze man die allerlei impopulaire ingrediënten weigerde.
Inmiddels heeft duurzaamheid ook in de chemie een hogere prioriteit gekregen, constateert hij. Bedrijven realiseren zich steeds meer dat duurzaamheid loont en dat de SDG’s ook kunnen helpen met realiseren van hun duurzame ideeën. “De chemie is grondstofleverancier van alle andere sectoren en is daarom essentieel voor het behalen van de SDG’s”, stelde Elsbeth Roelofs, sectormanager Chemie bij MVO Nederland, tijdens de stakeholdersdialoog van de VNCI op 22 mei. “Als de chemie het snel en goed oppakt, profiteert iedereen daarvan.”
Om die enablers-rol te kunnen pakken, zullen chemiebedrijven goed doorgronde keuzes moeten maken, denkt Looijs – kijken waar ze nog het meest verbetering kunnen boeken. Dat kan directe “businessvoordelen” opleveren, bijvoorbeeld in de vorm van een duurzamer product met een nieuwe markt en/of een grotere marge. Het kan ook puur gericht zijn op het verminderen van de impact op mens en milieu, bijvoorbeeld om ethische redenen, of om milieukosten te vermijden.
Veel pilots
“Het laaghangende fruit is inmiddels wel geplukt,” denkt Looijs, “de keuzes die nu moeten volgen zullen waarschijnlijk lastiger zijn. Voordat die doorgevoerd worden, zullen bedrijven de verschillende effecten goed door moeten rekenen, informatie moeten delen met uiteenlopende ketenpartners en veel pilots moeten doen.”
Dat kan de chemie niet alleen. Voor de benodigde kennis is samenwerking met de wetenschap nodig, voor een kringloopeconomie moet de chemie gaan samenwerken met andere sectoren, en voor het opruimen van juridische obstakels moet belemmerende wet- en regelgeving worden aangepast. Zo zijn er nog allerlei beperkingen om ‘afval’stromen over nationale grenzen te mogen vervoeren, terwijl zowel de EU als Nederland in 2050 een volledig circulaire economie willen hebben.
De Sustainable Development Goals stimuleren bedrijven ook om vooruit te kijken, denkt Looijs. “Nu kijken we vooral nog terug, bijvoorbeeld naar het aantal incidenten dat heeft plaatsgevonden of welke efficiency is behaald. De SDG’s dwingen ons de blik te richten op de toekomst: waar willen we heen, moeten we daarvoor bepaalde indicatoren halen? Dat vergt meer dan technische oplossingen, dat vergt een cultuuromslag.”
Bijdrage duurzame actielijnen aan SDG’s
De VNCI beschrijft drie duurzame actielijnen voor een duurzame toekomst:
- Low carbon economy: met de Routekaart 2050 (Chemistry for Climate) moet de chemische industrie haar uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80 tot 95 procent verminderen ten opzichte van 1990.
- Minimale impact op mens en milieu: met het Responsible Care-programma helpen chemische bedrijven elkaar hun prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu voortdurend te verbeteren.
- Bijdrage aan welzijn en welvaart: met het Streefbeeld 2030 werkt de sector aan een low carbon, high quality of life en circulaire economie.
Tijdens de afgelopen editie van de stakeholdersdialoog besprak de VNCI met vertegenwoordigers uit de politiek, ngo’s, kennisinstellingen, de financiële wereld en de industrie hoe deze actielijnen kunnen bijdragen aan de verschillende Sustainable Development Goals (SDG’s). De deelnemers zagen vooral veel overlap met doel negen: industrie, innovatie en infrastructuur, doel twaalf: verantwoorde consumptie en productie, en doel zeventien: partnerschappen om de doelen te realiseren.
De drie duurzame actielijnen van de VNCI en de bijdragen aan de SDG’s.
SABIC
SDG’s helpen bij identificeren risico’s en kansen
Eind juni publiceerde SABIC zijn Sustainability Roadmap 2019, gebaseerd op de SDG’s van de VN. 70 procent van de aandelen is in handen van staatsoliebedrijf Saudi Aramco. Als grootste beursgenoteerde onderneming van Saoedi-Arabië, ziet de petrochemische onderneming zichzelf als een belangrijke speler om het land minder afhankelijk van aardolie te maken. Zowel binnen als ver buiten de grenzen gebruikt het de SDG’s daarbij om risico’s in kaart te brengen en nieuwe kansen te identificeren. Het profileert zich daarbij niet zozeer met vertrouwde producten als plastic, landbouwstoffen en metalen, maar bijvoorbeeld ook met toepassingen op het gebied van waterbeheer en ondernemerschap.
Zowel in eigen land als in landen als Soedan en Nederland vormt het bedrijf partnerschappen om kennis, innovatie en ondernemerschap aan te zwengelen. In eigen land werkt het mee aan een nationaal wateronderzoeksinstituut, terwijl het boeren traint in het gebruik van een (plastic) systeem voor druppelirrigatie waarmee ze ook in het lokale woestijnklimaat voedsel kunnen produceren. Het programma Nursaned moet lokale ondernemers steunen en buitenlandse ondernemers helpen zich in het koninkrijk te vestigen, zodat daar meer werkgelegenheid ontstaat.
Ook de Nederlandse vestiging in Geleen boekt successen met samenwerking, vooral op circulair gebied. Zo levert de fabriek restwarmte voor het verwarmen van nabijgelegen huizen. Daarnaast gebruikt het biomassa voor de productie van polymeren en draait de naftakraker voor een deel op olie uit resterend boomschors uit de houtindustrie.
In 2021 wil SABIC Geleen het laagwaardig afvalplastic van afvalverwerker Renewi om gaan zetten in pyrolyse-olie. Dit jaar bleek uit een eerste test al dat de eerste ISCC+-gecertificeerde circulaire polymeren – polyethyleen (PE) en polypropyleen (PP) – zo schoon waren dat ze straks ook in de medische en voedingsmiddelenindustrie gebruikt mogen worden.
Om ook een afvalstof als CO2 als grondstof te kunnen gebruiken, heeft SABIC in Saoedi-Arabië een installatie neergezet die jaarlijks een half miljoen ton gezuiverde CO2 moet kunnen produceren. Die resulterende vloeistof dient als grondstof voor grondstoffen als urea, methanol en oxo-alcohol. Daarnaast kan het gebruikt worden om voedsel te conserveren of dranken van bubbels te voorzien.
Carbogen Amcis Veenendaal
SDG-beleid bevordert maatschappelijke acceptatie en nieuwe allianties
De Nederlandse vestiging van Carbogen Amcis in Veenendaal telt maar 75 mensen. Toch weerhoudt dat de wolvetverwerkers er niet van een voorhoederol te spelen in het stellen van duurzaamheidsdoelen. Om een efficiënte selectie aan SDG’s te kunnen maken, ontwierp QHSE-manager Jeroen de Jong een keuzetool waar alle SDG-doelen en subdoelstellingen worden getoetst op toepasbaarheid en mogelijke impact. Hij vertaalde de zes verkozen SDG’s naar concrete acties voor de komende jaren. Het kostte wat tijd, maar Carbogen Amcis had dan ook iets: een behapbaar SDG-beleidsdocument van zeven pagina’s.
Naast ‘usual suspects’ als milieu-impact en veiligheid, kiest het bedrijf ook verrassende prioriteiten als kwaliteitsonderwijs en duurzame steden. Anders dan veel grote bedrijven, staat de fabriek in het centrum van de stad, verklaart De Jong en benadrukt: “Je license to operate leunt ook op de maatschappelijke acceptatie van je omgeving. Een vergunning hebben is mooi, maar de buurvrouw op de hoek moet je ook gerust kunnen stellen.”
Daarnaast doen de wolvetverwerkers veel zaken met kritische klanten uit de wereld van voeding, cosmetica en de farmacie. Die zitten niet te wachten op resten bestrijdingsmiddelen in hun cholesterol of vitamine D. De klanten in de cosmetica willen bovendien het liefst niets wat met dieren te maken heeft. Het dwingt het bedrijf op zoek te gaan naar veganistische alternatieven, zoals een geconcentreerd restproduct van de rode alg.
Om de 170 vragen uit de testtool iets behapbaarder te maken, maakte De Jong een soort kaartspel. Door dat ook met andere leveranciers in de keten te spelen, ontdekt hij al snel nieuwe opties voor samenwerking. “Soms ontdek je dat je een voorkeur voor een SDG deelt. Dan vraag je waarom. Zo bleek bijvoorbeeld dat een wolwasserij moeite had om pesticides uit het afvalwater te krijgen. Die pesticides zijn voor ons ook een probleem, want wij worden afgerekend op het pesticidegehalte in ons product. We zijn toen samen een communicatiecampagne gestart om boeren te vragen hun schapen niet vier tot vijf keer per jaar preventief in het gif te dopen. We hebben de gevolgen in beeld gebracht: de gevolgen voor de wasserij en de farmaceutische industrie, maar ook voor kinderen die op een wollen tapijt spelen. Als relatief kleine speler in de wolmarkt hebben we weinig macht, maar samen staan we sterker.”
Tekst: Klaartje Jaspers
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de website van VNCI