De kamerleden Koenders (PvdA) en Rabbae (Groen Links) willen ondernemingen verplichten te rapporteren over de maatschappelijke aspecten van het internationaal ondernemen. Een rechter zou de mogelijkheid moeten krijgen zich hierover uit te spreken. Gelukkig is het voorstel door vele betrokkenen als niet-productief en overbodig bestempeld. Maar het is een illustratie van het gesprek tussen doven en blinden dat in Nederland over maatschappelijk ondernemen wordt gevoerd.

Maatschappelijk ondernemen is uitgegroeid tot een begrip waar iedereen alles onder kan vatten en, al naar gelang van de houding ten opzichte van het bedrijfsleven, iedere willekeurige richting mee op kan gaan.

De formuleringen van het wetsvoorstel geven aan dat de kamerleden het ook niet precies wisten, maar uiteindelijk toch kozen voor wettelijke verplichting. Waarom benadrukt het bedrijfsleven toch een vrijwillige benadering? En waarom is er zo veel weerstand tegen de blauwdrukken die sommigen aan ondernemers op willen leggen?

Ondernemen is per definitie maatschappelijk omdat het midden in de maatschappij plaatsvindt. De laatste jaren heeft de samenleving andere verwachtingen gekregen over ondernemen en ondernemersgedrag.

Ook de manieren om die verwachtingen te uiten zijn sterk toegenomen. Met moderne communicatiemiddelen verschenen mondige consumenten, betrokken werknemers en intensieve informatie-uitwisseling voor financiers en aandeelhouders. Allemaal belanghebbenden, die invloed uitoefenen op de gedragingen van ondernemingen.

Eén ding is in mijn ogen overduidelijk. De effecten van ondernemen en de maatschappelijke reacties op ondernemersgedrag staan bovenaan de agenda van bedrijven. Iedereen die anders beweert, heeft simpelweg ongelijk. Bedrijven kunnen het zich niet veroorloven om hun klanten, werknemers of aandeelhouders ver van zich te verwijderen. Wie twijfelt over de effectiviteit van het zogenoemde corrigerende vermogen van de samenleving en het reputatiemechanisme, heeft evenmin gelijk. Dan beseft men niet hoezeer een ondernemer oog moet houden voor de reacties en behoeften van deze groepen.

De verscheidenheid aan ondernemingen en de diversiteit aan belanghebbenden leiden ertoe dat de verhouding van een onderneming tot de maatschappij individueel wordt vormgegeven. Er zijn geen standaardrecepten. Gedragscodes, interne beleidscirculaires, extern voorlichtingsbeleid en alle andere vormen waar een bedrijf het ondernemingsbeleid in vastlegt, zijn maatwerk. Bovendien moeten deze intenties niet alleen op papier staan, maar werkelijk in het bedrijfsbeleid zijn geïntegreerd willen het zinvolle instrumenten zijn.

Het proces is daarbij op zijn minst zo belangrijk als het feitelijke resultaat. Maatschappelijk ondernemen gaat om het bewust betrekken van economische, sociale en milieucriteria bij ondernemingsbeleid. Het gaat om de afweging, prioriteitenstelling en om het maken van heldere keuzes. Ondernemingen kijken daarbij om zich heen wat andere bedrijven doen. Het is ‘good business’ om er als bedrijf serieus werk van te maken omdat het een mogelijkheid tot onderscheiding geeft. Het betekent ook dat deze processen dynamisch zijn.

Voorlopers moeten blijven werken aan hun positie willen ze niet ingehaald worden. Achterblijvers worden aangespoord om mee te gaan. Anders hebben ze zich op een gegeven moment uit de markt geprijsd. De eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer staat hierbij voorop. Niemand anders kan deze keuzes voor hem of haar maken. Geen blauwdrukkendus. Dat zal verstikkend werken op de wisselwerking tussen bedrijf en samenleving.

Daarmee is het belang van vrijwilligheid aangegeven. Als er geen blauwdruk te geven is van maatschappelijk ondernemen, waar moeten voorschriften dan aan refereren? Gegeven het dynamische proces zal wetgeving slechts leiden tot een tegengesteld dempend effect. Wetgeving loopt bijna altijd achter op maatschappelijke processen, wetgeving kan moeilijk bedrijfsspecifiek worden ingevuld en in wetgeving worden veelal minimum- of basisnormen afgesproken. Dat is nauwelijks te rijmen met het streven naar good en best practices waar het bedrijfsleven de markt mee kan overtuigen.

Communicatie over en transparantie van het handelen van ondernemingen, met andere woorden ‘laten zien wat je doet’, staat op dit moment centraal in het debat over maatschappelijk ondernemen. Het pleidooi om de erkenning van de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers en de vrijwillige benadering roept de logische behoefte op dat ondernemingen hierover naar buiten treden. Ook hier zie ik bemoedigende ontwikkelingen. Communicatie met belanghebbenden geeft inzicht in het bedrijf, creëert begrip voor de afwegingen die bedrijven maken en de manier waarop beleid in de activiteiten vorm krijgt.

Iedere onderneming zal zijn eigen ijkpunten moeten bepalen waaraan de maatschappelijke meerwaarde van zijn handelen publiekelijk kan worden getoetst. Een aantal bedrijven is bezig, in samenwerking met instituten, sectororganisaties of wetenschappers, met de ontwikkeling van modellen en processen waarmee de informatie daarover systematisch en betrouwbaar boven tafel wordt gebracht. Ook de vaart en de kwaliteit van deze ontwikkelingen zijn gebaat bij zo weinig mogelijk bemoeienis van regelgevers.

Dit proces moet worden ondersteund. Overheid, werkgevers en werknemers doen dit gelukkig volmondig, getuige hun reacties op het initiatiefwetsvoorstel van Koenders en Rabbae. Het gaat erom de initiatieven van het bedrijfsleven op dit terrein niet te smoren met regels maar juist te stimuleren.

Het is daarom positief dat een competent orgaan als de Raad voor de Jaarverslaggeving door de regering is gevraagd hiervoor handreikingen aan te dragen. Dat geeft hopelijk een extra set gereedschappen waarmee het bedrijfsleven nog beter zichtbaar kan maken wat zijn rol in de samenleving is.

Jacques Schraven is voorzitter van de ondernemingsorganisatie VNO-NCW.