De beschrijving in het SER-advies van wat maatschappelijk – of duurzaam – ondernemen nu eigenlijk is lijkt een analyse van de huidige situatie, maar blijkt op de keper beschouwd een wensbeeld: zo zou het moeten zijn. Ã??Maatschappelijk ondernemen omvat de core business van het bedrijfÃ?? schrijft de Raad blijmoedig, terwijl in de adviesaanvraag van de regering maatschappelijk ondernemen juist werd onderscheiden van de core business. Volgens de Raad is sprake van maatschappelijk ondernemen als de waardecreatie van een bedrijf zich richt op drie domeinen richt: Ã??peopleÃ?? (sociale dimensie, mensen binnen en buiten de onderneming’, Ã??planetÃ?? (de zorg voor een leefbare en natuurlijke aarde) en Ã??profitÃ?? (de klassieke parameter winst). De drie pÃ??s, in de wandelgangen. Daarbij dient de onderneming dan met verschillende belanghebbenden binnen en buiten de onderneming relaties te onderhouden, waarin antwoorden worden gegeven op gerechtvaardigde vragen uit de maatschappij.
Dat het die kant op moet onderschrijf ik van harte. Maar de werkelijkheid is voorlopig, – uitzonderingen daargelaten – heel anders. Zowel de weg waarlangs en het tempo waarin het wensbeeld tot stand komt verschilt hemelsbreed van wat de SER denkt.
Spontane verinnerlijking?
De Raad meent dat door druk op de arbeidsmarkt en door activiteiten en pressie van maatschappelijke organisaties, bedrijven steeds meer de drie pÃ??s zullen nastreven. De SER onderkent wel dat er sprake is kan zijn van zogeheten externe effecten, maar doet verder niet veel met die constatering. Externe effecten zijn negatieve gevolgen van handelen waarvoor de veroorzaker niet zelf betaalt, zoals milieu- en natuuraantasting. Maar juist het bestaan van deze externe effecten bepaalt in hoge mate de speelruimte voor ondernemingen om -het goede’ na te streven. Immers, er zijn free riders en sociale dilemmaÃ??s, dat wil zeggen dat een beperkte groep offers brengt voor iets wat van collectief belang is, waardoor niemand geneigd is actie te ondernemen. Dit zou het vertrekpunt voor de SER moeten zijn, maar de Raad verbindt geen conclusies aan de notie van externe effecten. Integendeel, hij beredeneert dat de overheid pas aan zet is als blijkt dat het Ã??spontaneÃ??, marktgestuurde proces van verinnerlijking van externe kosten niet snel genoeg loopt: -Het is dan aan de overheid om impasses te doorbreken door in de maatschappelijke arena ontwikkelde normen vast te leggen in afdwingbare spelregels die waarborgen dat alle marktpartijen worden geconfronteerd met de werkelijke, maatschappelijke kosten van hun voorkeuren en beslissingen”. Of in de woorden van SER-voorzitter Wijffels op het VBDO-congres: -Er is hier voor de overheid geen heldenrol weggelegd”.
Ondeugdelijk
De SER-benadering is naïef en ondeugdelijk, dat kan zowel op theoretische als op praktische gronden worden aangetoond. Want juist doordat er nu sprake is van een duidelijk sociaal dilemma, en van kans op free riders zullen ondernemingen maar in zeer bescheiden mate externe effecten vermijden. De overheid is juist aan zet om de externe effecten op te heffen. Ondernemingen werken op markten, die hoe langer hoe meer internationaal en dwingend van karakter worden, en waar de Ã??pÃ?? van profit nagenoeg de enige variabele is die op de markt wordt gewaardeerd en beloond. De spelregels van deze markten dwingen dan ook tot soms absurdistisch en onmaatschappelijk te noemen gedrag. Een paar recente voorbeelden: het ontslag aankondigen van duizenden mensen als de winst net met dik 20% is gestegen (ABN-Amro), het hoog houden van de prijzen van medicijnen tegen AIDS in Afrika terwijl de productiekosten veel lager zijn (o.a. Merck, Pfizer), het wegtreiteren van kinderen die in hun enthousiasme over de boeken van Harry Potter websites bouwen met de naam Harry Potter waarop eigendomsrechten rusten (Warner Bros), of het vergroten van de uitstoot van broeikasgassen terwijl de gevolgen daarvan dramatisch zullen zijn (nagenoeg alle ondernemingen). Het punt is dat deze ondernemingen maar in beperkte mate iets te verwijten valt: ze handelen gewoon volgens de logica van de markt, en die logica hebben we als wereldsamenleving zelf vormgegeven. Een beroep op de drie pÃ??s biedt dan ook maar beperkt soelaas, omdat Ã??peopleÃ?? en Ã??planetÃ?? op de markt niet of nauwelijks in geld zijn uitgedrukt. Wie te ver gaat met people en planet zet zijn profit onder druk; het is immers duurder om duurzame energie te gebruiken dan fossiele, om Westerse lonen te betalen in ontwikkelingslanden dan kinderarbeid te gebruiken. Verdergaande internalisatie van de drie pÃ??s in de onderneming lukt alleen op een doorgaans beperkte marktniche waar een altruïstische of elitaire klantengroep, die zich aan het sociaal dilemma niets gelegen wil laten liggen, iets extraÃ??s wil betalen voor duurzame producten.
Druk en dreiging
De praktijk leert dan ook dat veranderingsprocessen naar duurzaam ondernemen heel anders lopen dan de SER denkt. Een onderneming verandert pas wezenlijk van koers onder stevige druk, hetzij door NGOÃ??s die vinden dat de uitwassen al te gortig zijn geworden, hetzij door overheden die middelen en regels blijven voorschrijven of dreigen met wet- en regelgeving, al dan niet onder druk van de publieke opinie of een ramp à la Enschede of Volendam. Maar dat blijven incidenten: bij het huidige tempo van overstappen naar duurzaam ondernemen ziet het er voor onze aarde somber uit. Maar het goede nieuws is dat die ondernemingen die voorop willen of moeten gaan lopen met duurzaam ondernemen zich realiseren dat ze in de logica van de markt gevangen zitten, en alleen maar een werkelijk duurzame koers kunnen varen als de spelregels op die markt worden bijgesteld. Zo zien we de laatste paar jaar de situatie ontstaan dat ondernemingen of ook branches, bepleiten dat overheden maatregelen nemen die voor allen gelden, zodat er het sociaal dilemma wordt opgeheven, en er geen free riders meer zijn. Dat is ook precies wat de samenleving van moderne maatschappelijke ondernemers mag verwachten: dat ze zich opstellen als Ã??bedrijfsburgersÃ??, corporate citizens die zich mede zorgen maken over de schaduwzijden van onze economie, en die bevorderen dat er effectieve en voor alle partijen geldende en gelijke maatregelen komen. Dat ze constructief meedenken over de spelregels voor de markt, zodat de markt zorg voor people en planet beloont in plaats van tegenwerkt.
Pleidooien in deze richting komen nu inmiddels niet alleen van NGOÃ??s (zoals recent in het manifest Ã??Profijt van principesÃ?? in reactie op het SER-sprookje), organisaties als het Social Venture Network (pioniersbedrijven in duurzaamheid), maar nu dus ook van meer conventionele bedrijven en branches.
Kinderwet-Van Houten
Wonderlijk genoeg verweet SER-voorzitter Wijffels op het eerdergenoemde VBDO-congres de NGOÃ??s -te denken in termen van de 20e eeuw, terwijl de verhoudingen zijn veranderd”. Maar de SER mist zelf de nieuwe trend van ondernemingen die pleiten voor heldere overheidsingrepen die duurzaamheid bevorderen. Op de keper beschouwd pleit de Raad in feite voor een terugkeer naar de 19e eeuw, toen verlichte ondernemers als Philips en Van Marken (Delftse gist- en spiritusfabrieken) hun arbeiders fatsoenlijk gingen behandelen en huisvesten. Had de SER toen bestaan, dan had hij in de geest van het advies Ã??De winst van waardenÃ?? bepleit dat alle ondernemingen een eigen verantwoordelijkheid hebben, en dat fatsoenlijk omgaan met arbeiders, kinderen, wijken, huisvesting en dergelijke tot de core business van bedrijven behoort, en dat de overheid grote terughoudendheid past. De parlementaire enquête over arbeidsomstandigheden zou niet nodig worden geacht, en over het Kinderwetje van Van Houten van 1887 – door Van Houten zelf verdedigd op grond van het idee dat de overheid de mogelijkheid van free rides zou moeten tegengaan! – zou ongetwijfeld een negatief advies zijn uitgebracht. Gelukkig sliepen de oervaders van de vakbeweging toen niet…
Ir. J.P. van Soest is directeur van CE-Transform, onderdeel van CE in Delft