De SER is tegen een wettelijke regeling voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Koudwatervrees, betogen Harry Hummels en Leen Paape
In Het Financieele Dagblad van 19 februari jl. schrijft Bert Koenders dat de PvdA en Groen Links een initiatiefwetsontwerp overwegen om rapportage inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen. Dit initiatief wordt – misschien tot verrassing van de SER – ook door het bedrijfsleven verwacht. Recent onderzoek van de Universiteit Nyenrode en PricewaterhouseCoopers wijst uit dat een meerderheid binnen het bedrijfsleven van de overheid verwacht dat zij de maatschappelijke verslaglegging wettelijk regelt. Maar liefst 61% van derespondenten in een onderzoek onder de 2500 grootste Nederlandse ondernemingen spreekt deze verwachting uit. Belangrijker nog is dat de representanten van het bedrijfsleven niet negatief staan tegenover wetgeving. Op de stelling ‘Het is belangrijk dat de overheid wetgeving uitvaardigt waarin sociale en ethische verantwoording wordt geregeld’ reageerde slechts 28% afwijzend. Dit beeld wordt nog versterkt indien we kijken naar de respons op de stelling ‘Opgelegde regels en voorschriften nemen in de praktijk van onze onderneming een belangrijke plaats in’. Slechts 19% van de respondenten was het niet met deze stelling eens. Deze onderzoeksbevindingen wijzen uit dat de SER, ongetwijfeld gevoed door de terughoudende opstelling van VNO-NCW ten aanzien van wetgeving, zich onterecht zorgen maakt.
De SER vooronderstelt dat ondernemingen bereid zijn om de dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties en verantwoording af te leggen over de sociale en ethische gevolgen van hun handelen. Wie zich namelijk niet coöperatief opstelt, zo meent de heer Wijffels in de Volkskrant van 29 december 2000, ervaart de negatieve gevolgen daarvan in termen van reputatieverlies. Recent zette hij, tijdens een bijeenkomst van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling, deze bewering nog eens kracht bij door op te merken dat maatschappelijke groeperingen hun macht niet moeten onderschatten. Ons inziens is het verlies van maatschappelijke acceptatie van onmaatschappelijk handelende ondernemingen helemaal niet aan de orde. Zo is het IHC Caland niet gelukt om haar ‘license to operate’ te verspelen door zaken te doen in Myanmar. Ook Ford en Bridgestone/Firestone – in tegenstelling tot IHC Caland opererend in een consumentenmarkt – slaagden er niet in het vertrouwen van de consument te verspelen. Het zelfregulerend mechanisme dat de heer Wijffels vooronderstelt, werkt in de praktijk kennelijk niet automatisch.
Ook het door de SER vooronderstelde streven naar ‘gezamenlijk gestelde doelen’ door ondernemingen, overheden en maatschappelijke organisaties is twijfelachtig. De commentaren op het SER-rapport vanuit de NGO-wereld, wijzen echter allerminst daarop. Bedrijven verantwoorden zich weliswaar in toenemende mate, maar dat is eerst en vooral het resultaat van maatschappelijke druk. Uit ons onderzoek blijkt dat 56% van de respon-denten van mening is dat de sociale en ethische verantwoording onder druk van organisaties zoals Amnesty International, Greenpeace en Transparency International aan belang zal winnen. Zonder die druk, zo verwachten wij, zal de bereidheid tot sociale en ethische verantwoording beperkt zijn. Illustratief is het feit dat slechts 20% van de ondernemingen momenteel sociale en ethische informatie verzamelt.
In de VS worden maatschappelijke thema’s al decennia lang mede gestuurd door regelgeving. Een onderneming die in de VS het spel volgens de regels speelt, heeft weinig te vrezen. Als de verantwoordelijkheden intern zijn toegewezen, medewerkers op de hoogte zijn gebracht, informatie op een systematische wijze wordt verzameld en de onderneming op gezette tijden verantwoording aflegt, is er weinig aan de hand. Gaat het toch mis, dan kan de onafhankelijke rechter, bijvoorbeeld op grond van de uit 1991 daterende Federal Sentencing Guidelines, een boete opleggen van vijf procent van de aangerichte schade. Heeft de onderneming geen maatregelen genomen om onmaatschappelijk gedrag tegen te gaan, dan kan de boete oplopen tot 400% van de aangebrachte schade. Deze regelgeving ontneemt de onderneming niet haar verantwoordelijkheid, maar stimuleert deze juist.
In de VS werden in de jaren zeventig door een economische teruggang de toegenomen openheid en transparantie de kop ingedrukt. Om te voorkomen dat dit verschijnsel zich ook in Nederland gaat voordoen bij de volgende economische neergang kan wetgeving ertoe bijdragen dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven op een hoger niveau wordt gebracht. De overheid legt zo een fundament dat niet bij de eerste de beste economische tegenslag erodeert of zelfs onder een Pompeïsche aslaag verdwijnt.