Morgen doet het gerechtshof in Den Haag uitspraak in het hoger beroep in de klimaatzaak van Milieudefensie tegen Shell. De inzet van de procedure is groot. Heeft Shell inderdaad een reductieplicht voor zijn CO2-uitstoot? En zo ja, wat is de omvang van deze verplichting en hoe kan Shell hieraan voldoen?

Een deel van deze puzzel is inmiddels gelegd. Sinds de rechtbank in Den Haag eerder in deze zaak oordeelde dat Shell zijn uitstoot met netto 45% voor 2030 (ten opzichte van 2019) moest reduceren, is er veel gebeurd. Met name de Europese wetgever heeft niet stilgezeten. Het had wat voeten in de aarde, maar op 24 mei van dit jaar is de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aangenomen.

Artikel 22 van deze richtlijn bevat de verplichting voor de allergrootste ondernemingen – 0,05% van de Europese markt, waaronder financiële instellingen – om een klimaattransitieplan vast te stellen én uit te voeren. Met dit plan moet de onderneming ‘haar uiterste best doen’ om haar bedrijfsmodel en strategie in overeenstemming te brengen met het doel uit het Klimaatakkoord van Parijs en de Europese Klimaatwet om de opwarming te beperken tot 1,5 graden Celsius. Het plan moet tijdgebonden, wetenschappelijk onderbouwde reductiedoelstellingen bevatten voor de periode 2030-2050, en beschrijven hoe de onderneming deze doelstellingen denkt te bereiken. Jaarlijkse rapportage over de voortgang is verplicht.

CSDDD introduceert een wettelijke plicht om stappen te zetten richting klimaatneutraliteit

De CSDDD-richtlijn introduceert hiermee een wettelijke plicht die ondernemingen dwingt om serieuze, concrete en transparante stappen te zetten richting klimaatneutraliteit in 2050. Er kan geen misverstand meer over bestaan: ondernemingen hebben – in Shell’s geval vanaf 2027 – een afdwingbare verantwoordelijkheid om klimaatverandering tegen te gaan.

De vraag óf op Shell enige vorm van reductieplicht rust, moet dan ook, mede anticiperend op deze wetgeving, met ‘ja’ worden beantwoord. Hoe die plicht er dan precies uit komt te zien, is een tweede, ingewikkelder vraag.

Artikel 22 van de CSDDD specificeert niet wat de inhoud en omvang is van de verantwoordelijkheid van individuele ondernemingen. Ook is niet precies duidelijk hoever ondernemingen moeten gaan om hun doelstellingen te halen. Het transitieplan moet ‘Paris-aligned’ zijn, maar dit is geen one-size-fits-all. Een wetenschappelijk onderbouwd reductiepad kan per sector en per geografie sterk verschillen, evenals hoe een onderneming zich daartoe verhoudt.

Best practices voor en door ondernemingen zijn volop in ontwikkeling. Ook de Europese Commissie zal praktische richtsnoeren publiceren. De inkleuring van de grove tekening van artikel 22 is dus in volle gang.Het gerechtshof in Den Haag kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De overwegingen van het Hof over Shell’s reductieplicht, hoewel alleen bindend voor Shell, zijn relevant voor de praktijk en kunnen aanknopingspunten bieden voor andere ondernemingen bij het opstellen en uitvoeren van hun klimaatplan.Alle ogen, ook internationaal, zijn vandaag dus gericht op het gerechtshof in Den Haag. Maar wat de uitkomst ook mag zijn: met de CSDDD is de klimaatzorgplicht ‘here to stay’.”

Marieke Faber, advocaat bij advocatenkantoor New Paradigm

Dit artikel werd na redactie eerder geplaatst in het FD en is met toestemming auteur geplaatst.