Een T-shirt voor twee euro of een retourticket naar Barcelona voor 38 euro. Je weet dat het eigenlijk niet kan en toch kopen we het hier in Nederland. De echte prijs wordt elders betaald – door kwetsbare mensen in verre gebieden of door toekomstige generaties. In hoeverre zijn de betrokken bedrijven – hier: kledingproducenten en vliegtuigmaatschappijen – verantwoordelijk voor de schade aan mens, milieu of klimaat die hiermee gepaard gaat? En wat is onze eigen rol als consument daarin?
Liesbeth Enneking (Erasmus School of Law) doet al 20 jaar onderzoek naar de juridische aspecten van verantwoord en duurzaam ondernemen. Ze kijkt naar nationale en internationale regels, convenanten en procedures die toezien op de betrokkenheid van bedrijven bij klimaatverandering, milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen. Een van de belangrijkste nieuwe ontwikkelingen op dit gebied is de Europese de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), ook wel de anti-wegkijkwet genoemd.
Zoals de bijnaam al zegt, moet deze wet ervoor zorgen dat bedrijven niet meer wegkijken van de schade aan mens en milieu die zij veroorzaken met hun activiteiten. Ook niet als het gaat om activiteiten van hun dochtermaatschappijen of ketenpartners. Waar komen bijvoorbeeld de mineralen en metalen vandaan uit producten als smartphones of windmolens? Hoe zijn ze uit de grond gehaald? Door wie? Tegen welk loon? Zat daar kinderarbeid bij? Waar worden de afvalstoffen die daarbij vrijkomen gelaten? Is dat toevallig in dezelfde rivier als waar lokale omwonenden hun drinkwater vandaan halen en het water om hun gewassen te besproeien?
‘Bloedkolen’ uit Colombia
Enneking maakt als onafhankelijk lid deel uit van het OESO Nationaal Contactpunt voor Verantwoord Ondernemen (NCP). Het NCP is een klachtenmechanisme waar groepen of individuen, vaak uit het buitenland, terecht kunnen als ze vinden dat hun mensenrechten zijn geschonden of dat er milieuvervuiling heeft plaatsgevonden als direct of indirect gevolg van de activiteiten van Nederlandse multinationals. Het NCP beoordeelt de meldingen op basis van de OESO-richtlijnen, die handvatten bieden voor internationaal opererende bedrijven ten aanzien van kwesties als ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie.
Een actuele zaak gaat bijvoorbeeld over ‘bloedkolen’ uit Colombia. “Bij het delven zijn decennialang mensenrechten geschonden. Via de havens van Rotterdam en Amsterdam zijn die kolen doorgevoerd naar kolencentrales in Nederland. De vraag is nu: zijn de havens en multinationals achter de kolencentrales medeverantwoordelijk voor het schenden van mensenrechten? En zo ja, wat betekent dat dan? Super interessante vraag en veelomvattend, maar het antwoord is lastig”, vertelt Enneking.
Wat doe je nadat zo’n klacht binnenkomt?
“Wij gaan met alle partijen aan tafel om te kijken of ze er gezamenlijk uitkomen. Uiteindelijk wil je dat er in het productieland wat verandert, dat mensenrechtenschendingen of milieuvervuiling voorkomen, beperkt of beëindigd worden. Stoppen met samenwerken met lokale ketenpartners is een optie. Alleen zeggen bedrijven dan: ‘We kunnen nu wel stoppen met samenwerken, maar dan neemt iemand anders het over. Lossen we daarmee het probleem op? Of kunnen we meer doen door te proberen de lokale situatie te verbeteren?’”
“Dat is een moeilijke kwestie. Stel een bedrijf probeert om de lokale situatie te verbeteren, maar na een paar jaar blijkt dat er niks is veranderd. Dan moet je op een gegeven moment je conclusies trekken; doe je dat niet, dan word je als bedrijf medeplichtig aan mensenrechtenschendingen of milieuvervuiling. Want je weet dat het gebeurt, probeert het te veranderen maar je ziet dat er niks verandert. Maar hoe lang moet je blijven proberen om invloed uit te oefenen en wanneer is het genoeg geweest?”
Hoe lossen we dit op?
Enneking: “Iedereen heeft de neiging om op zoek te gaan naar een zwart-wit-oplossing, maar die is er niet. De oplossing zal altijd een samenspel zijn van verschillende instrumenten: wetgeving, gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures, convenanten en samenwerking. Maar de CSDDD is zeker een belangrijke schakel in het geheel: ondernemingen hebben nu een verplichting om te kijken wat voor mogelijke of daadwerkelijke negatieve gevolgen hun activiteiten hebben voor mens en milieu. Wegkijken kan niet meer. Dat biedt ook weer een sterkere stok achter de deur voor al die andere instrumenten.”
Ook wij moeten verantwoordelijkheid nemen
De meeste regels, convenanten en procedures zijn toegespitst op bedrijven. Volgens Enneking zijn zij inderdaad belangrijke spelers in het verhaal, maar moeten we tegelijkertijd niet vergeten dat daarnaast bijvoorbeeld ook staten en – niet onbelangrijk – wijzelf een rol hebben. Ook wij hebben een verantwoordelijkheid om bedacht te zijn op de mogelijke negatieve gevolgen op mens, milieu en klimaat van de activiteiten die we ondernemen en van de keuzes die we maken.
“Als consumenten, als werknemers, als deelnemers in een pensioenfonds, als kiesgerechtigden, enzovoort. Het zijn allemaal rollen waarin we invloed kunnen uitoefenen op de wereld om ons heen, waarin we vragen kunnen stellen over de herkomst van een product of de inhoud van een mensenrechten- of duurzaamheidsbeleid. Hoe is dat T-shirt van 2 euro gemaakt? Wat is de klimaatimpact van jouw vliegreis naar Barcelona? Met welke bedrijven werkt jouw universiteit samen? Heeft jouw pensioenfonds een duurzaam beleggingsbeleid? Daar kunnen en moeten wij zelf ook over nadenken en vragen over stellen. Als we echt verandering willen, zullen we allemaal in beweging moeten komen. Ook wij kunnen dan niet meer wegkijken”, sluit Enneking af.
Dit interview is eerder gepubliceerd op de website van EUR en met toestemming overgenomen